200907388/1/V1.
Datum uitspraak: 18 maart 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 1 september 2009 in zaak nr. 09/5524 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 17 februari 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het door [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) gemaakte bezwaar tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) (hierna: de Regeling) ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 september 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De staatssecretaris heeft bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 november 2009, een nader stuk ingediend.
De vreemdeling heeft bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 november 2009, een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aan hem wegens het plegen van een geweldsmisdrijf opgelegde taakstraf (tachtig uur werkstraf), subsidiair veertig dagen vervangende jeugddetentie, een contra-indicatie is als gevolg waarvan de staatssecretaris hem terecht geen aanbod op grond van de Regeling heeft gedaan. De subsidiair opgelegde jeugddetentie is niet als contra-indicatie opgenomen in de Regeling, aldus de vreemdeling.
2.2. Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt onder meer dat de vreemdeling op 30 januari 2003 door de kinderrechter te Rotterdam wegens straatroof (waaronder tasjesroof) en winkeldiefstal, gekwalificeerd als medeplegen van afpersing onderscheidenlijk diefstal, is veroordeeld tot één week jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en tachtig uur werkstraf subsidiair veertig dagen jeugddetentie.
2.3. Volgens paragraaf 5.3 van de Regeling, zoals neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: WBV) 2007/11 (Stcrt. 2007, 111) wordt geen verblijfsvergunning op de voet van de Regeling verleend, indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. Dit is het geval indien, voor zover thans van belang, wegens drugs , zeden of geweldsmisdrijf één of meerdere taakstraffen zijn opgelegd en de vervangende hechtenis van het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte daarvan in totaal ten minste één maand bedraagt.
2.3.1. In het coalitieakkoord van 7 februari 2007 (Kamerstukken II 2006/07, 30 891, nr. 4, blz. 35), is in onderdeel 6 van de paragraaf over het immigratiebeleid vermeld dat er, om op korte termijn de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet af te wikkelen, een regeling komt in het kader waarvan ambtshalve een verblijfsvergunning wordt verleend aan personen die aan de in dit onderdeel opgesomde objectieve criteria voldoen. Volgens het onder b vermelde criterium dienen ten aanzien van de desbetreffende persoon geen contra indicaties om reden van criminaliteit (criteria voor ongewenstverklaring) of oorlogsmisdrijven te bestaan.
Dat het beleid inzake ongewenstverklaring als uitgangspunt is genomen voor het in de Regeling opgenomen openbare orde criterium is door de staatssecretaris bij de totstandkoming van de Regeling bevestigd (zie onder meer Kamerstukken II 2006/07, 31 018, nr. 3, blz. 20, 26 en 38).
2.3.2. Volgens paragraaf A5/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), voor zover thans van belang, kan een vreemdeling op de voet van artikel 67, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), ongewenst worden verklaard, in gevallen waarin wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf, waaronder jeugddetentie, of een taakstraf dan wel een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd en waarbij het (totale) onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf of maatregel ten minste één maand bedraagt.
In de paragraaf staat dat een taakstraf ofwel een werkstraf (het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemene nutte) ofwel een leerstraf (het volgen van een leertraject) is, dan wel een combinatie van beide. De taakstraf komt in plaats van de gevangenisstraf. In geval van een veroordeling tot een taakstraf wordt de duur van de door de rechter bepaalde vervangende hechtenis als uitgangspunt genomen.
2.4. Het beleid inzake ongewenstverklaring zoals weergegeven in 2.3.2 is als uitgangspunt genomen voor het in de Regeling opgenomen openbare orde criterium. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2009 in zaak nr. 200906810/1/V1, www.raadvanstate.nl) kan in het voetspoor van dat beleid bij de toepassing van de Regeling jeugddetentie gelijk worden gesteld met gevangenisstraf. Volgens het beleid inzake ongewenstverklaring wordt een taakstraf, waarbij subsidiair vervangende hechtenis is opgelegd van ten minste één maand, gelijkgesteld met een gevangenisstraf, waaronder jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte ten minste één maand bedraagt. Hieruit volgt dat voor de toepassing van het beleid inzake ongewenstverklaring een door de kinderrechter bij een taakstraf subsidiair opgelegde jeugddetentie van ten minste één maand gelijk kan worden gesteld met een door de rechter bij een taakstraf subsidiair opgelegde vervangende hechtenis van ten minste één maand. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, waar in de Regeling de door de rechter bepaalde vervangende hechtenis van ten minste één maand geldt als contra indicatie voor het doen van een aanbod, voor de toepassing van de Regeling een door de kinderrechter bij een taakstraf subsidiair opgelegde jeugddetentie van ten minste één maand wegens het plegen van een geweldsmisdrijf evenzeer geldt als contra indicatie.
De grief faalt.
2.5. Hetgeen in de overige grieven is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.6. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Beerse
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2010
382-610.
Verzonden: 18 maart 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,