ECLI:NL:RVS:2010:BL5330

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907536/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toelating tot de studie geneeskunde aan het UMCG na eerdere deelname aan lotingsprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. De zaak betreft de aanmelding van een wederpartij voor de decentrale selectie voor de studie geneeskunde aan het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). De hoofddirectie had vastgesteld dat de aanmelding niet kon worden verwerkt omdat de wederpartij al drie keer eerder had meegedaan aan de lotingsprocedure. De wederpartij had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de hoofddirectie ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen verklaarde het beroep van de wederpartij gegrond en vernietigde het besluit van de hoofddirectie, waarbij hij oordeelde dat de hoofddirectie het gerechtvaardigd vertrouwen had gewekt dat de wederpartij rechtsgeldig kon deelnemen aan de toelatingsprocedure.

De hoofddirectie ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat de hoofddirectie de wederpartij in strijd met de wet een bewijs van toelating had moeten verstrekken. De Afdeling oordeelde dat de wederpartij niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen aan de communicatie van de hoofddirectie en het UMCG dat hij aan de toelatingsprocedure kon deelnemen, aangezien hij al drie keer had meegedaan aan de lotingsprocedure. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de wederpartij ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke bepalingen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) die het aantal keren dat een gegadigde kan deelnemen aan de lotingsprocedure beperken, en de noodzaak om deze regels te handhaven om de kansen voor nieuwe lichtingen schoolverlaters te vergroten.

Uitspraak

200907536/1/H2.
Datum uitspraak: 24 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 25 september 2009 in zaken nrs. 09/875 en 09/874 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2008 heeft de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (thans: de Dienst Uitvoering Onderwijs; hierna: de hoofddirectie) vastgesteld dat de aanmelding van [wederpartij] voor de decentrale selectie ten behoeve van de studie geneeskunde aan het Universitair Medisch Centrum Groningen van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: UMCG) niet kon worden verwerkt omdat [wederpartij] al drie keer eerder heeft meegeloot.
Bij besluit van 4 augustus 2009 heeft de hoofddirectie het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen (hierna: de voorzieningenrechter) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 augustus 2009 vernietigd en de hoofddirectie opgedragen per ommegaande aan [wederpartij] een bewijs van toelating te verstrekken ten behoeve van de studie geneeskunde aan het UMCG. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de hoofddirectie bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2009, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2010, waar de hoofddirectie, vertegenwoordigd door mr. F. Hummel-Fekkes, ambtenaar bij de Dienst Uitvoering Onderwijs, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. R.F.M. Lamers, advocaat te Drachten, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7.57e, vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna de WHW) wordt de gegadigde die in aanmerking wenst te komen voor de selectie, bedoeld in het eerste lid, op zijn verzoek door de Informatie Beheer Groep aan het desbetreffende instellingsbestuur bekendgemaakt, mits hij aan de lotingsprocedure blijft deelnemen.
Ingevolge artikel 7.57f, derde lid, kan degene die heeft deelgenomen aan de lotingsprocedure voor een bepaalde opleiding en geen bewijs van toelating heeft verkregen, nadien nog ten hoogste twee maal aan de lotingsprocedure voor die opleiding deelnemen.
2.2. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [wederpartij] voorafgaande aan de in dit geding aan de orde zijnde lotingsprocedure reeds drie maal aan een lotingsprocedure heeft deelgenomen, zodat hij, gelet op artikel 7.57f, derde lid, van de WHW niet kon deelnemen aan de decentrale toelatingsprocedure. De voorzieningenrechter heeft evenwel geoordeeld dat de hoofddirectie bij [wederpartij] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij rechtsgeldig kon deelnemen aan deze toelatingsprocedure en dat hem, na het succesvol doorlopen van de decentrale selectieprocedure, een bewijs van toelating tot de studie geneeskunde aan het UMCG zou worden verstrekt.
2.3. Voor zover de hoofddirectie betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar, omdat hij niet binnen de daarvoor gestelde termijn beroep heeft ingesteld, slaagt dit betoog niet. Het besluit van 8 december 2008 is verzonden aan het adres [locatie 1] en niet aan het in de gemeentelijke basisadministratie geregistreerde en bij de hoofddirectie bekende adres [locatie 2], zodat de ontkenning van de ontvangst van het besluit door [wederpartij] niet ongeloofwaardig is.
2.4. De hoofddirectie betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat zij bij [wederpartij] een gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hem, in strijd met artikel 7.57f, derde lid, van de WHW, een bewijs van toelating zou worden verstrekt.
2.4.1. De voorzieningenrechter heeft aan zijn oordeel dat de hoofddirectie bij [wederpartij] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij rechtsgeldig kon deelnemen aan de decentrale toelatingsprocedure mede ten grondslag gelegd dat [wederpartij] eerst op 17 juli 2009 in kennis is gesteld van het besluit van 8 december 2008, waarbij de hoofddirectie heeft besloten dat de aanmelding van [wederpartij] niet kon worden verwerkt omdat hij al drie keer had meegeloot. Voorts heeft de voorzieningenrechter van belang geacht dat de Informatie Beheer Groep, gelet op artikel 7.57e, vierde lid, van de WHW een beslissende rol heeft bij de aanmelding voor de decentrale selectieprocedure. [wederpartij] kon daarom uit de brief van 16 januari 2009, waarin het UMCG aan hem mededeelde dat hij voor de decentrale selectieprocedure in aanmerking kwam, opmaken dat de hoofddirectie zijn aanmelding kennelijk had geaccepteerd. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter van belang geacht dat [wederpartij] bij brief van de UMCG van 24 juni 2009 is medegedeeld dat de decentrale toelatingsprocedure heeft geleid tot rangnummer 86 en dat hij gedurende de periode waarin hij heeft deelgenomen aan die procedure, geen signalen van de hoofddirectie heeft ontvangen dat hij ten onrechte aan de decentrale selectieprocedure deelnam.
2.4.2. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, kon [wederpartij] aan deze omstandigheden niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat hij zou worden toegelaten tot de studie geneeskunde. Daarbij neemt de Afdeling het volgende in aanmerking.
Gesteld noch gebleken is dat het UMCG vóór of tijdens de decentrale toelatingsprocedure heeft gecontroleerd bij de hoofddirectie of [wederpartij] reeds vaker dan twee maal aan de loting had deelgenomen. Gelet hierop kan aan de omstandigheid dat [wederpartij] van het UMCG bij brief van 16 januari 2009 de mededeling ontving dat hij voor de decentrale selectieprocedure in aanmerking kwam en hem bij brief van 24 januari 2009 is medegedeeld dat deze procedure had geleid tot rangnummer 86, niet de betekenis toekomen die hij daaraan gehecht wil zien.
Voorts heeft de hoofddirectie bij brief van 29 oktober 2008 in antwoord op het verzoek van [wederpartij] de hardheidsclausule toe te passen, aan [wederpartij] onder meer medegedeeld dat in de WHW een maximum is gesteld aan het aantal keren dat een gegadigde kan deelnemen aan de toelatingsprocedure en dat daarom in zijn geval geen toepassing kon worden gegeven aan de hardheidsclausule. [wederpartij] was derhalve ten tijde van zijn aanmelding bekend met het standpunt van de hoofddirectie dat hij maximaal drie keer kon meedoen aan de toelatingsprocedure.
Ten slotte kan in dit geval niet buiten beschouwing blijven dat, blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7.57f, derde lid, van de WHW (Kamerstukken II 1997/98 25 947, nr. 3, blz. 6) deze bepaling beoogt mede de kansen voor nieuwe lichtingen schoolverlaters te vergroten. Verstrekking van een bewijs van toelating aan [wederpartij] gaat ten koste van verstrekking van zodanig bewijs aan een andere gegadigde.
De rechtbank is derhalve ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de hoofddirectie [wederpartij] in strijd met de wet alsnog een bewijs van toelating had moeten verstrekken.
2.4.3. Gelet hierop slaagt het betoog van de hoofddirectie.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 4 augustus 2009 van de hoofddirectie alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 25 september 2009 in zaken nrs. 09/875 en 09/874;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010
362.