200902715/3/V6.
Datum uitspraak: 17 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A], [vennoot B] en [vennoot C], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 februari 2009 in zaak nr. 08/4885 in het geding tussen:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 6 maart 2008 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [appellante] een boete opgelegd van € 16.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 23 mei 2008 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 februari 2009, verzonden op 9 maart 2009, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 juni 2009. Deze brieven zijn aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2010, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.C. Stokman, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is verschenen.
2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265), op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1˚, van de Wav, wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, voor zover thans van belang, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid, stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels), worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 4 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval er sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. Het door inspecteurs van de Arbeidsinspectie (hierna: inspecteurs) op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 12 november 2007 (hierna: het boeterapport) houdt in dat [appellante] op 18 oktober 2007 twee vreemdelingen van Marokkaanse nationaliteit, [vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], arbeid heeft laten verrichten. De vreemdelingen hebben werkzaamheden verricht als afwasser, zonder dat daarvoor tewerkstellingsvergunningen zijn verleend. Het boeterapport vermeldt dat de vreemdeling 1 noch de vreemdeling 2 onder de door hen verstrekte personalia in de personeelsadministratie van 2007 van [appellante] voorkomt. In de bij het boeterapport behorende verklaringen van [vennoot A] staat dat hij de vreemdeling 1 kent als [naam 1] en de vreemdeling 2 als [naam 2]. Het boeterapport vermeldt dat zich in de personeelsadministratie van [appellante] een kopie van een Nederlands identiteitsdocument op naam van [naam 1] en een kopie van een verblijfsdocument op naam van [naam 2] bevonden. De inspecteurs hebben gezien dat het document op naam van [naam 1] vals, dan wel vervalst is, omdat het cijfer- en lettertype van de zogenoemde "Machine Readable Zone" (hierna: "MRZ") op de achterzijde van het document niet in overeenstemming is met het oorspronkelijke cijfer- en lettertype van een Nederlands identiteitsdocument, omdat de cijfers en letters groter en breder zijn dan te doen gebruikelijk.
Het door inspecteurs op ambtsbelofte opgemaakte aanvullend boeterapport van 1 februari 2008 (hierna: het aanvullend boeterapport) houdt in dat het verblijfsdocument op naam van [naam 2] vals dan wel vervalst is, omdat het cijfer- en lettertype op de achterzijde van het document de "MRZ", niet overeenkomt met het oorspronkelijke cijfer- en lettertype van een Nederlands identiteitsdocument, omdat de cijfers en letters veel groter en breder zijn dan te doen gebruikelijk. Met name op regel 1 van de "MRZ" is dit duidelijk waarneembaar bij de letter "D" en de letterreeks "CRV". Voorts houdt het aanvullend boeterapport in dat de onderste regel van de "MRZ" uit 28 eenheden bestaat, terwijl een aantal van 30 gebruikelijk is.
2.3. Aan het besluit van 23 mei 2008, waarbij het besluit van 6 maart 2008 is gehandhaafd, heeft de minister ten grondslag gelegd dat door [appellante] niet wordt bestreden dat zij in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav de vreemdelingen arbeid heeft laten verrichten. Volgens de minister bestaat geen aanleiding om de boete niet op te leggen dan wel deze te matigen, omdat [appellante] heeft nagelaten de identiteit van de vreemdelingen voldoende te controleren.
Dat [vennoot A] tijdens de hoorzitting op 7 mei 2008 heeft verklaard dat hij aan de hand van het door de vreemdelingen overgelegde identiteitsdocument en verblijfsdocument (hierna: de documenten) heeft gekeken of de vreemdelingen de personen zijn op wie de documenten betrekking hebben en voorts de handtekeningen, namen en sofi-nummers heeft gecontroleerd, maakt dit volgens de minister niet anders, aangezien [appellante] niet tevens de geldigheid, echtheid en onvervalstheid van de documenten heeft gecontroleerd. Als bijvoorbeeld een verificatieboek echtheidskenmerken was geraadpleegd - wat volgens de verklaringen van [vennoot A] niet is gebeurd - dan wel enig ander hulpmiddel ter zake was gebruikt, dan zou volgens de minister zijn gebleken dat het cijfer- en lettertype op de documenten afwijkt van het lettertype van een echt en onvervalst document. Dat [appellante] loonheffing en sociale premies heeft afgedragen voor de vreemdelingen en heeft voldaan aan haar uit andere wetgeving voortvloeiende verplichtingen, laat onverlet dat zij niet heeft voldaan aan de uit de Wav voorvloeiende verplichtingen, aldus de minister.
2.4. [appellante] bestrijdt in hoger beroep niet het oordeel van de rechtbank dat zij door de minister terecht als vergunningplichtig werkgever van de vreemdelingen is aangemerkt. In hoger beroep is uitsluitend de vraag aan de orde of de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de minister van boeteoplegging had moeten afzien. [appellante] klaagt dat, samengevat weergegeven, de rechtbank niet heeft onderkend dat zij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Hiertoe heeft [appellante] verwezen naar een uitspraak van 23 april 2009 van het Gerechtshof Amsterdam in zaak nrs. 07/00452 en 07/00500 (www.rechtspraak.nl), waaruit volgens [appellante] blijkt dat de door een werkgever in het kader van de Wav te betrachten zorgvuldigheid niet vereist dat zij op de hoogte dient te zijn van de echtheidskenmerken van identiteitsdocumenten.
2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 maart 2008 in zaak nr.
200704906/1) wordt in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid van boeteoplegging afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen.
2.5.1. Zoals volgt uit hetgeen de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraken van 24 december 2008 in zaak nr.
200803051/1en 20 januari 2010 in zaak nr.
200903845/1/V6) is een werkgever gehouden om bij aanvang van de werkzaamheden te controleren of de aan hem overgelegde documenten geldig, echt en onvervalst zijn, zoals in stap 4 van het stappenplan van de op de website van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gepubliceerde brochure "Wat u moet weten over vreemdelingen en werk", waarnaar de minister heeft verwezen, is vermeld. Nu uit de verklaringen van [vennoot A] blijkt dat hij alleen heeft gekeken of de vreemdelingen de personen zijn op wie de door hen overgelegde documenten betrekking hebben, en hij voor het overige louter de handtekeningen, namen en sofi-nummers op de documenten heeft gecontroleerd, heeft [appellante] reeds hierom niet aan de ingevolge de Wav op haar rustende verplichting voldaan. Volgens voormelde uitspraak van de Afdeling van 24 december 2008 is een werkgever in het kader van de Wav gehouden de achterzijde van de documenten op geldigheid, echtheid en onvervalstheid te controleren. Aangezien [appellante] dit heeft nagelaten, kan haar verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 april 2009, waaruit volgens [appellante] volgt dat slechts van haar gevergd kon worden documenten te controleren op in het oog springende fouten, reeds hierom niet leiden tot het daarmee beoogde doel.
Uit het vorenstaande volgt dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat de minister terecht niet van boeteoplegging heeft afgezien.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2010