ECLI:NL:RVS:2009:BK6719

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906180/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van goedkeuring wijzigingsplan voor hondenfokkerij in Drenthe

Op 10 december 2009 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over de goedkeuring van een wijzigingsplan door het college van gedeputeerde staten van Drenthe. Dit wijzigingsplan, vastgesteld op 28 april 2009, betrof de vestiging van een hondenfokkerij op een perceel in het buitengebied van de gemeente Hoogeveen. De verzoekers, bewoners in de nabijheid van het plandeel, hebben bezwaar gemaakt tegen de goedkeuring van het plan, omdat zij vrezen voor onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding ervan.

De voorzitter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening behandeld op 20 november 2009. Tijdens de zitting is vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen eerder een vergunning had verleend voor de hondenfokkerij, maar de voorzitter oordeelde dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in de bestemmingsplanvoorschriften. De voorzitter concludeerde dat de bebouwing op het plandeel niet kan worden aangemerkt als (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen, omdat deze al lange tijd voor woondoeleinden wordt gebruikt.

De voorzitter heeft verder overwogen dat de hondenfokkerij niet valt onder de in de Staat van bedrijven opgenomen activiteiten, waardoor het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan. Gelet op deze overwegingen heeft de voorzitter besloten het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe te schorsen bij wijze van voorlopige voorziening. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekers en het griffierecht.

Uitspraak

200906180/2/R2.
Datum uitspraak: 10 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoekers sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoekster sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2009, kenmerk RO/2009005110, heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 20 januari 2009 vastgestelde wijzigingsplan "Buitengebied Zuid, wijziging Riegshoogtendijk" (hierna: wijzigingsplan).
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2009, en [verzoekster sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2009, hebben [verzoekers sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus, heeft [verzoekster sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 20 november 2009, waar [verzoekers sub 1], in de persoon van [gemachtigde] en bijgestaan door G. Metselaar, en [verzoekster sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. J.M.S. Salomons, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door E. Kuipers, A.W.J. Wijngaarden en H.V. van der Velde, allen ambtenaar in dienst van de gemeente, en [belanghebbende] gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Met het wijzigingsplan wordt beoogd op het perceel [locatie] (hierna: het plandeel) de vestiging mogelijk te maken van een hondenfokkerij. Aan het plandeel is de bestemming "Landelijk gebied II" met de nadere aanduiding "woning" toegekend. Met het wijzigingsplan wordt deze aanduiding gewijzigd in de aanduiding "bedrijven categorie B2". Bij besluit van 15 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders aan [belanghebbende] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een hondenfokkerij op het plandeel.
2.3. Het college heeft het wijzigingsplan goedgekeurd en heeft daarbij de reactie van het college van burgemeester en wethouders op de naar voren gebrachte zienswijzen onderschreven.
2.4. [verzoekers sub 1] en [verzoekster sub 2], van wie de woningen liggen in de nabijheid van het plandeel, stellen dat het college het wijzigingsplan ten onrechte heeft goedgekeurd. Zij beogen met het verzoek om voorlopige voorziening onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het wijzigingsplan te voorkomen. Ter zitting heeft het college van burgemeester en wethouders verklaard dat op grond van de huidige woonbestemming reeds een bouwvergunning is verleend voor de bouw van een schuur op het plandeel ten behoeve van de huisvesting van de honden. Verder zullen andere maatregelen op het perceel moeten worden getroffen ter voorkoming van geluidoverlast. Derhalve acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig.
2.5. De voorzitter stelt voorop dat voor de bevoegdheidsgrondslag van het wijzigingsplan wordt verwezen naar artikel 15, eerste lid en onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid". Nu deze planvoorschriften met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid, herziening 2007", goedgekeurd bij besluit van 28 januari 2008, zijn herzien, gaat de voorzitter er van uit dat het wijzigingsplan moet worden geacht te zijn vastgesteld op grond van het gelijkluidende artikel 14, eerste lid en onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid, herziening 2007" en dat de voorschriften van laatstgenoemd bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing zijn op het wijzigingsplan. Dit is door het college van burgemeester en wethouders ter zitting onderschreven.
2.6. [verzoekers sub 1] en [verzoekster sub 2] stellen onder meer dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan het plan nu niet aan de wijzigingsvoorwaarde is voldaan dat sprake moet zijn van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen. Daartoe voeren zij aan dat het agrarische bedrijf dat in het verleden ter plaatse werd geëxploiteerd reeds in de jaren 70 van de vorige eeuw is gesaneerd en dat de boerderij en de enige overgebleven schuur sindsdien voor woondoeleinden in gebruik zijn en reeds jaren als zodanig zijn bestemd. [verzoekers sub 1] wijzen in dit verband op de plantoelichting van het bestemmingsplan waarin staat dat nieuwe (niet-agrarische) bedrijven zich uitsluitend kunnen vestigen in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen.
Voorts zijn zij van mening dat geen gebruik had mogen worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid voor de vestiging van een hondenfokkerij, nu dit een bedrijfsactiviteit is die niet valt onder de in de Staat van bedrijven genoemde bedrijfsactiviteiten. Het college stelt zich volgens [verzoekers sub 1] en [verzoekster sub 2] verder ten onrechte op het standpunt dat een hondenfokkerij valt onder een wat betreft het leefklimaat vergelijkbaar bedrijf zoals genoemd in de Staat van bedrijven.
2.7. Ingevolge artikel 14, eerste lid en onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid, herziening 2007" kan het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan, voor zover het betreft (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven wijzigen ten behoeve van bedrijven genoemd in de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van bedrijven categorie 1 en 2 van de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", uitgave 1999, (hierna: de VNG-brochure) of wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, onder het laatste streepje, zijn de functies genoemd onder a, b, en c van dit artikel met gebruikmaking van een nieuwe procedure ingevolge artikel 11 van de Wet op de ruimtelijke ordening onderling uitwisselbaar, met dien verstande dat bij onderlinge uitwisseling de woonfunctie wordt behouden.
2.8. Volgens de plantoelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid, herziening 2007" zijn alle bestaande woningen, met uitzondering van de bedrijfswoningen, in de gebiedsbestemmingen begrepen en op de plankaart aangeduid met "woning". Verder staat in de plantoelichting dat, gelet op de terugloop van het aantal agrarische bedrijven, in artikel 14 van de planvoorschriften een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om een alternatief te bieden aan leegkomende agrarische bedrijven en bedrijfsgebouwen. Volgens de plantoelichting kan daarom de agrarische functie voor alle agrarische bedrijven worden gewijzigd in de in artikel 14, eerste lid en onder a, b en c opgenomen functies. Voorts kunnen nieuwe bedrijven zich volgens de plantoelichting alleen vestigen in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, nadat de functie daarvan is gewijzigd in "bedrijven". Daarbij zijn uitsluitend bedrijven toegelaten die in de Staat van bedrijven zijn genoemd dan wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven, aldus de plantoelichting. Verder staat in de plantoelichting dat in de Staat van bedrijven een gelimiteerde selectie uit de VNG-brochure is opgenomen.
2.9. Nu in de begripsomschrijvingen in artikel 1 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan geen omschrijving is opgenomen wat onder (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen moet worden verstaan, is voor de uitleg van de wijzigingsbevoegdheid onder meer van belang hetgeen hierover in de plantoelichting staat vermeld. Ter zitting is voorts door het college van burgemeester en wethouders in dit verband naar voren gebracht dat met de onderhavige wijzigingsbevoegdheid maximale flexibiliteit wordt nagestreefd om aldus verrommeling van het buitengebied door leegstand van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen zoveel mogelijk te voorkomen.
Ter zitting is vast komen te staan dat het agrarische bedrijf dat op het plandeel werd geëxploiteerd jaren geleden is gesaneerd, waarna daaraan een woonbestemming is toegekend. Ook in het huidige bestemmingsplan is overeenkomstig het uitgangspunt van dat plan dat bestaande woningen als zodanig worden bestemd, aan het plandeel de nadere aanduiding "woning" toegekend.
2.10. De voorzitter stelt voorop dat naar zijn oordeel de uitleg die ter zitting door het college van burgemeester en wethouders aan de onderhavige bevoegdheid is gegeven, namelijk dat alle bebouwing die op enig moment in gebruik is geweest ten behoeve van een agrarisch bedrijf, als voormalige agrarische bedrijfsbebouwing kan worden aangemerkt zoals bedoeld in artikel 14 van de voorschriften, niet in overeenstemming is met het uitgangspunt dat de wijzigingsbevoegdheid is bedoeld om alternatieve functies te bieden aan agrarische bebouwing die vrijkomt vanwege de terugloop van het aantal agrarische bedrijven, zodat aldus verrommeling van het buitengebied kan worden voorkomen. Nu de woning en de schuur op het plandeel al vele jaren in gebruik zijn ten behoeve van de woonfunctie en bovendien in ieder geval al in het vorige plan dienovereenkomstig waren bestemd, kan deze bebouwing naar het oordeel van de voorzitter niet worden aangemerkt als (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen zoals bedoeld in artikel 14, eerste lid en onder c, van de voorschriften. Deze bebouwing heeft immers vele jaren geleden al een andere functie gekregen. Naar het oordeel van de voorzitter is de door het college van burgemeester en wethouders gegeven uitleg aan de wijzigingsbevoegdheid evenmin in overeenstemming met het uitgangspunt dat nieuwe, niet-agrarische bedrijven zich alleen kunnen vestigen in vrijkomende agrarische bebouwing. Het onderhavige plan maakt het mogelijk dat een nieuw bedrijf wordt gevestigd in bebouwing die thans in gebruik is ten behoeve van woondoeleinden. Voor zover het college in navolging van het college van burgemeester en wethouders in dit verband stelt dat in artikel 14, eerste lid, laatste streepje, van de voorschriften staat dat de functies genoemd onder a, b en c van die bepaling onderling uitwisselbaar zijn, wordt overwogen dat de voorzitter deze bepaling aldus begrijpt dat nadat gebruik is gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, voor dezelfde gronden met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de bestemming opnieuw kan worden gewijzigd. Dit betekent naar het oordeel van de voorzitter niet dat daaruit tevens een bevoegdheid kan worden afgeleid om een reeds bij de vaststelling van het bestemmingsplan toegekende woonfunctie te wijzigen in een bedrijfsfunctie.
Nu naar het voorlopig oordeel van de voorzitter geen sprake is van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, is naar het oordeel van de voorzitter in zoverre niet aan de wijzigingsvoorwaarden in artikel 14, eerste lid en onder c, van de planvoorschriften voldaan.
2.11. De voorzitter stelt vast dat in de Staat van bedrijven een selectie is opgenomen van alle in de VNG-brochure genoemde categorie 1 en 2 bedrijven. In deze selectie is geen hondenfokkerij opgenomen en ook zijn daarin geen andere bedrijven opgenomen waar dieren worden gehouden. Nu volgens de plantoelichting een gelimiteerde selectie van bedrijven uit de VNG-brochure in de Staat van bedrijven is opgenomen en daarbij geen bedrijven zijn geselecteerd waar dieren worden gehouden of anderszins vergelijkbaar zijn met een hondenfokkerij, heeft de planwetgever naar het oordeel van de voorzitter kennelijk dergelijke activiteiten willen uitsluiten. De voorzitter is dan ook van oordeel dat het college zich ten onrechte in navolging van het college van burgemeester en wethouders op het standpunt heeft gesteld dat een hondenfokkerij een bedrijfsactiviteit is die valt onder een wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijfsactiviteit reeds omdat sprake is van een categorie 2 bedrijf. In dit verband overweegt de voorzitter verder dat het enkele feit dat een hondenfokkerij past onder de (algemene) begripsomschrijving in artikel 1 van de planvoorschriften van een "niet aan het buitengebied gebonden niet-agrarisch bedrijf (B2)" niet af doet aan de omstandigheid dat een hondenfokkerij niet valt onder een wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijfsactiviteit zoals opgenomen in de Staat van bedrijven.
Gelet op het vorenstaande is de voorzitter voorshands van oordeel dat de wijzigingsbevoegdheid niet de mogelijkheid biedt om de bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een hondenfokkerij op het plandeel.
2.12. Gelet op het vorenstaande betwijfelt de voorzitter of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Hij ziet hierin aanleiding het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
2.13. Het college van gedeputeerde staten van Drenthe dient ten aanzien van [verzoekers sub 1] en [verzoekster sub 2] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 28 april 2009, kenmerk RO/2009005110;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Drenthe tot vergoeding van bij [verzoekers sub 1] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 688,79 (zegge: zeshonderdachtentachtig euro en negenenzeventig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Drenthe tot vergoeding van bij [verzoekster sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 688,79 (zegge: zeshonderdachtentachtig euro en negenenzeventig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Drenthe aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [verzoekers sub 1], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [verzoekster sub 2] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Smit-Colenbrander, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Smit-Colenbrander
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2009
432.