200905161/2/R2.
Datum uitspraak: 2 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], en anderen,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 27 mei 2009, kenmerk 2006-003181, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Zutphen (hierna: de raad) bij besluit van 28 juni 2004 vastgestelde bestemmingsplan "Sportcomplex 't Meijerink" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen en anderen) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2009, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 november 2009, waar [verzoeker] en anderen, in de persoon van [verzoeker], en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de raad van de gemeente Zutphen, vertegenwoordigd door mr. A.J. van Zwieten de Blom, advocaat te Zutphen, en door D.H.J. van der Weerdt, medische milieukundige van de GGD Gelderland Midden, en de vereniging Voetbalvereniging F.C. Zutphen, vertegenwoordigd door J.A.G. Vreman, voorzitter, en H. van Geffen, gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De voorzitter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het beroep van [verzoeker] en anderen ontvankelijk is, nu dit volgens het ingediende beroepschrift van 14 juli 2009 is ingesteld door [verzoeker] namens de Werkgroep tot behoud en herstel van 't Meijerink (hierna: de werkgroep) en de werkgroep geen zienswijze en bedenkingen heeft ingebracht. Bij brief van 17 juli 2009, ingekomen op 20 juli 2009, en derhalve binnen de beroepstermijn, hebben [verzoeker] en anderen, aan de Afdeling medegedeeld dat het beroep moet worden geacht te zijn ingesteld door [verzoeker] en anderen en niet door de werkgroep. Gelet hierop ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van [verzoeker] en anderen in de bodemprocedure in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2.3. Het bestemmingsplan "Sportcomplex 't Meijerink" beoogt onder meer op de gronden met de bestemming "Sportterreinen -R(s)-" de aanleg van een sportcomplex ten zuiden van de woonwijk Leesten mogelijk te maken.
Op de plankaart is door het midden van het plandeel met de bestemming "Sportterreinen -R(s)-" (hierna: het plandeel) een strook met de (dubbel)bestemming "Hoogspanningsverbinding -Mn(h)-" opgenomen. In het midden van deze strook loopt de bestaande 380kV-hoogspanningslijn Doetinchem-Hengelo. Verder is in het plandeel nog strook opgenomen met de (dubbel)bestemming "Gastransportleiding -Mn(g)-".
2.4. [verzoeker] en anderen stellen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel. Zij beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan na inwerkingtreding van het plan te voorkomen.
Ter zitting hebben de raad en de voetbalvereniging verklaard dat zo spoedig mogelijk zal worden gestart met de aanleg van het sportcomplex. Derhalve acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig.
2.5. De Afdeling heeft bij uitspraak van 19 september 2007, in zaak nr.
200606819/1, het tweede goedkeuringsbesluit van 11 juli 2006 vernietigd. Het college heeft bij het thans bestreden besluit wederom goedkeuring verleend aan het plandeel.
In voormelde uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het college niet kan volstaan met een verwijzing naar de brief van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 oktober 2005, kenmerk SAS/2005163118, ter onderbouwing van de toelaatbaarheid van sportvelden onder hoogspanningsmasten en derhalve van de goedkeuring van het plandeel. Zij acht voor de beoordeling van de toelaatbaarheid in dit geval in ieder geval nodig dat wordt onderzocht wat de verblijfsduur van de onderscheiden gebruikers is, wat de omvang van de magneetveldzone is en wat de magnetische veldsterkte is op de onderscheiden delen van het plangebied. Daarnaast dient een afweging te worden gemaakt van de risico's die een verblijf op de onderscheiden plaatsen binnen de magneetveldzone met zich kan brengen. Indien niet op wetenschappelijke basis uitsluitsel kan worden gegeven, dient hieromtrent in het kader van een goede ruimtelijke ordening een standpunt te worden ingenomen met betrekking tot de vraag in hoeverre en op grond van welke beleidsmatige overwegingen, rekening houdende met de laatste stand van onderzoek en wetenschap ten aanzien van dit gezondheidsvraagstuk, blootstelling van mensen, onder wie kinderen aan het ter plaatse te verwachten magnetische velden te verantwoorden is.
2.6. Het college stelt zich op het standpunt dat naar aanleiding van voormelde uitspraak van de Afdeling, op verzoek van de raad door de GGD Gelre-IJssel onderzoek is gedaan om de door de Afdeling opgeworpen vragen te beantwoorden. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Sporten onder hoogspanning, beoordeling van het gezondheidsrisico door blootstelling aan extreem laagfrequente magneetvelden van een bovengrondse hoogspanningslijn op het toekomstige sportcomplex 't Meijerink te Zutphen" van 23 mei 2008.
[verzoeker] en anderen hebben bij brief van 26 augustus 2008 gebruik gemaakt van de gelegenheid om op dit rapport te mogen reageren. Bij brief van 28 november 2008 heeft de GGD Gelre-IJssel op verzoek van het college gereageerd op de reactie van [verzoeker] en anderen. De GGD Gelre-IJssel heeft in de reactie van [verzoeker] en anderen geen aanleiding gezien het rapport van 23 mei 2008 aan te passen.
Het college onderschrijft de uitkomsten van het rapport van 23 mei 2008 en de reactie van de GGD Gelre-IJssel van 28 november 2008 en acht, gelet op de uitkomsten in het rapport, het verantwoord om gebruikers en bezoekers, waaronder kinderen, bloot te stellen aan de magnetische velden op de voorziene sportvelden.
2.7. [verzoeker] en anderen wijzen in het beroepschrift op het risico van de aanwezigheid van gastransportleidingen onder de voorziene sportvelden. Zij zijn van mening dat het gevaar dat deze leidingen vormen voor de aanwezige gebruikers onvoldoende is onderkend. Ter onderbouwing van hun stelling hebben zij een aantal korte samenvattingen overgelegd over ongelukken die hebben plaatsgevonden met aardgastransportleidingen.
2.8. De afstand tussen de op het plandeel voorziene bouwblokken en de gronden met de dubbelbestemming "Gastransportleiding -Mn(g)-" bedraagt minimaal van 5 meter. Voorts geldt voor deze gronden een aanlegvergunningstelsel en mag een aanleg- en/of bouwvergunning niet worden verleend alvorens schriftelijk advies is gevraagd bij de leidingbeheerder. [verzoeker] en anderen geven niet aan waarom desalniettemin onvoldoende rekening is gehouden met deze transportleidingen noch waarom de aanwezigheid daarvan tot een onaanvaardbaar risico zou leiden. Het enkel overleggen van een aantal samenvattingen over ongelukken met aardgastransportleidingen is daartoe onvoldoende, nu niet duidelijk is geworden wat de betekenis daarvan is voor de onderhavige zaak. Gelet op het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat in het plan onvoldoende rekening is gehouden met de aanwezigheid van de aardgastransportleidingen. In zoverre bestaat geen aanleiding tot het treffen van een ordemaatregel.
2.9. [verzoeker] en anderen hebben voor het overige in het beroepschrift vrijwel geheel volstaan met een herhaling van hetgeen zij in hun reactie van 26 augustus 2008 tegen het rapport van de GGD Gelre-IJssel van 23 mei 2008 naar voren hebben gebracht. Nu de in deze reactie aangevoerde punten door de GGD Gelre-IJssel in zijn brief van 28 november 2008 zijn weersproken en [verzoeker] en anderen in aanvulling op hun eerdere reactie in het beroepschrift hebben volstaan met een aantal korte opmerkingen gericht tegen laatstgenoemde brief en de conclusies in het rapport, waarop het college zich heeft gebaseerd, verder niet gemotiveerd hebben bestreden, ziet de voorzitter in hetgeen [verzoeker] en anderen in beroep hebben aangevoerd vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat het college het rapport van 23 mei 2008 niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
Gelet hierop en nu door [verzoeker] en anderen in het beroepschrift verder niet is aangeven waarom de motivering die het college aan de goedkeuring van het plan ten grondslag heeft gelegd onjuist is, kan naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat het college in zoverre niet in redelijkheid goedkeuring heeft kunnen verlenen aan het plan. In dit verband neemt de voorzitter in aanmerking dat [verzoeker] en anderen ter zitting hebben aangegeven pas in de hoofdzaak op de inhoudelijke aspecten van deze zaak in te willen gaan.
2.10. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd, in de bodemprocedure zal leiden tot het oordeel dat het college geen goedkeuring aan het plan heeft kunnen verlenen, zodat aanleiding bestaat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Smit-Colenbrander, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Smit-Colenbrander
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009