200907512/1/V2.
Datum uitspraak: 6 november 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdelingen], mede voor hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage van 29 april 2009, gerectificeerd op 28 augustus 2009, in zaken nrs. 08/36352 en 08/36355 in de gedingen tussen:
[vreemdelingen], mede voor hun minderjarige kinderen,
de staatssecretaris van Justitie.
Bij onderscheiden besluiten van 2 juli 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) de aan [vreemdelingen], mede voor hun minderjarige kinderen, (hierna: de vreemdelingen) verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd ingetrokken.
Bij onderscheiden besluiten van 12 september 2008 heeft de staatssecretaris de daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2009, verzonden op dezelfde dag, gerectificeerd op 28 augustus 2009 en opnieuw verzonden op 1 september 2009, heeft de rechtbank 's Gravenhage de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen bij faxbericht, bij de Raad van State binnengekomen op 25 september 2009, hoger beroep ingesteld. Op 28 september 2009 is het origineel door de Raad van State ontvangen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de vreemdelingen zich bij brief van 30 september 2009 nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), vangt de termijn voor het indienen van een hoger beroepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. In dit geval is de termijn op 27 mei 2009 geëindigd. Dat de uitspraak van 29 april 2009 op 28 augustus 2009 is gerectificeerd en een afschrift van de gerectificeerde uitspraak op 1 september 2009 is verzonden, heeft, anders dan de vreemdelingen in hun brief van 30 september 2009 betogen, geen nieuwe termijn voor het indienen van het hoger-beroepschrift doen aanvangen. Met de rectificatie, waarbij op het voorblad van de uitspraak alsnog de namen van de minderjarige kinderen zijn vermeld, is slechts een kennelijke onjuistheid hersteld en is de beslissing van de rechtbank niet gewijzigd, zodat daarmee geen uitspraak is gedaan. De vreemdelingen hebben het hoger beroepschrift derhalve niet tijdig ingediend. De omstandigheid dat het voorblad niet juist was, stond er niet aan in de weg tegen de uitspraak van 29 april 2009 binnen de daarvoor geldende termijn van vier weken hoger beroep in te stellen. Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden gesteld in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de vreemdelingen in verzuim zijn geweest.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk niet ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Zwinkels
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2009
309-638.
Verzonden: 6 november 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak