ECLI:NL:RVS:2009:BK2899

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902732/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen sportterrein door college van burgemeester en wethouders van Almelo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, die op 5 maart 2009 het beroep van [appellant A] en [appellant B] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek om handhavend optreden tegen een sportterrein aangelegd door de Openbare Scholengemeenschap Erasmus op het perceel Sluiskade Noordzijde 68. Het college van burgemeester en wethouders van Almelo had op 3 juli 2007 het verzoek om handhaving afgewezen, waarna de appellanten bezwaar maakten. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 24 januari 2008. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State overweegt dat de appellanten in hun hoger beroepschrift aanvoeren dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hun verzoek om handhaving moet worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag zonder nieuw gebleken feiten of omstandigheden. De Raad stelt vast dat de appellanten en de wederpartijen op dezelfde adressen wonen en dat hun verzoeken voortkomen uit dezelfde overlast van het sportterrein. De Raad concludeert dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden die een hernieuwde toetsing rechtvaardigen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

De beslissing van de Raad van State is genomen in naam der Koningin en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 november 2009.

Uitspraak

200902732/1/H1.
Datum uitspraak: 11 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 5 maart 2009 in zaak
nr. 08/261 in het geding tussen:
[appellant A] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Almelo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almelo (hierna: het college) het verzoek van [wederpartij A], [appellant A], [wederpartij B] en [appellant B] om handhavend optreden tegen het door Openbare Scholengemeenschap Erasmus aangelegde verharde sportterrein op het perceel Sluiskade Noordzijde 68 (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit, verzonden op 24 januari 2008, heeft het college het door [wederpartij A], [appellant A], [wederpartij B] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij A], [appellant A], [wederpartij B] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 mei 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2009, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door mr. Y.D. Ribberink en D. Sentürk, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij brief van 29 oktober 2001 hebben [wederpartij A] en [wederpartij B] een verzoek om handhavend optreden ingediend tegen het aangelegde sportterrein. Bij besluit van 19 februari 2002 heeft het college afwijzend op dit verzoek besloten. Het tegen dit besluit door [wederpartij A] en [wederpartij B] gemaakte bezwaar is bij besluit van 23 juli 2002 ongegrond verklaard evenals het daartegen door hen ingestelde beroep. Het daartegen ingediende hoger beroep is bij uitspraak van 24 december 2003 in zaak nr.
200302254/1ongegrond verklaard. Het besluit van 23 juli 2002 is derhalve in rechte onaantastbaar geworden.
2.2. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijke afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.3. [appellant A] en [appellant B] betogen in hun hoger beroepschrift dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzoek om handhaving dat bij het besluit van 3 juli 2007 is afgewezen dient te worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, waaraan geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in dat artikel ten grondslag zijn gelegd.
2.3.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr.
200706839/1) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.3.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.3.3. In het hoger beroepschrift is niet bestreden het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een relevante wijziging van het recht. [appellant A] en [appellant B] stellen zich uitsluitend op het standpunt dat ten opzichte van hen geen sprake is van een herhaalde aanvraag, omdat niet zij, maar [wederpartij A] en [wederpartij B] het eerste verzoek hebben ingediend.
[appellant A] en [wederpartij A] wonen op hetzelfde adres, [locatie 1], en zijn getrouwd. [appellant B] en [wederpartij B] wonen eveneens op hetzelfde adres, [locatie 2], en zijn tevens getrouwd. Aan beide verzoeken ligt derhalve dezelfde wens ten grondslag tot het beëindigen van de overlast die zij stellen te ondervinden van het gebruik van het sportterrein op hun tuinen en woningen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] en hun verblijf aldaar. De aanvraag is derhalve niet gestoeld op nieuw gebleken feiten en omstandigheden en betreft een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009
270-552.