200807903/1/V6.
Datum uitspraak: 5 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 9 september 2008 in zaak nr. 07/1220 in het geding tussen:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 13 april 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [appellante] een boete opgelegd van € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 6 november 2007 heeft de minister, voor zover thans van belang, het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 september 2008, verzonden op 19 september 2008, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 november 2008. Deze brieven zijn aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gelijktijdig met zaak nr. 200807839/1/V6, ter zitting behandeld op 14 mei 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. W.G.G. de Bakker, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge het tweede lid is het verbod, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling ten aanzien van wie tevens een ander als werkgever optreedt, indien die ander beschikt over een voor de desbetreffende arbeid geldige tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, derde lid, stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 1g van het Besluit uitvoering Wav (hierna: het Besluit) is het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav, niet van toepassing op de vreemdeling die:
a. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) heeft aangevraagd, aanspraken op voorzieningen geniet voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat aanspraken op voorzieningen regelt en op basis van artikel 8, onderdeel f of h, van de Vw 2000 rechtmatig in Nederland verblijft; en
b. in Nederland een beroepsopleiding volgt bij een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1., onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een instelling die een beroepsopleiding verzorgt waarvan op grond van artikel 1.4.1. Wet educatie en beroepsonderwijs aan de met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens een diploma of certificaat is verbonden, en in het kader van die beroepsopleiding te werk wordt gesteld op grond van een beroepspraktijkvormingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7.2.8 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. Het op ambtsbelofte door een inspecteur van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 8 december 2006, zoals aangevuld bij onderscheiden rapporten van 27 februari 2007 en 5 april 2007 (hierna: het boeterapport), houdt in dat een vreemdeling van Macedonische nationaliteit (hierna: de vreemdeling) op 8 augustus 2006 werkzaamheden, bestaande uit het wegslepen van een aanhangwagen uit een loods en het uitvoeren van demontagewerkzaamheden, verrichtte voor [appellante], zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning was afgegeven.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid dan wel van een tot matiging van de opgelegde boete nopende verminderde mate van verwijtbaarheid. [appellante] voert hiertoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat door de stichting Noorderpoortcollege, gevestigd te Groningen (hierna: het Noorderpoortcollege), de verwachting is gewekt dat zij niet behoefde te beschikken over een tewerkstellingsvergunning voor de vreemdeling, aangezien hij eerder, in de periode vanaf 1 oktober 2005 tot en met 31 juli 2006, in het kader van een stage die deel uitmaakt van de opleiding die hij volgde bij het Noorderpoortcollege, bij haar werkzaamheden heeft verricht.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 maart 2008 in zaak nr.
200704906/1) wordt in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid van boeteoplegging afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was om de overtreding te voorkomen heeft gedaan. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
2.3.2. Anders dan [appellante] betoogt, heeft zij aan de omstandigheid dat de vreemdeling in de periode vanaf 1 oktober 2005 tot en met 31 juli 2006 in het kader van een stage bij haar werkzaamheden heeft verricht, niet het gerechtvaardigde vertrouwen mogen ontlenen dat zij voor de werkzaamheden die de vreemdeling na afloop van die stage verrichtte geen tewerkstellingsvergunning nodig had. [appellante] diende, zoals blijkt uit hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van heden in zaak nr.
200807839/1/V6heeft overwogen, bezien tegen de achtergrond van het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van de Wav, voor de door de vreemdeling in het kader van de stage verrichte werkzaamheden ook te beschikken over een tewerkstellingsvergunning. Zoals de Afdeling bovendien eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 maart 2006 in zaak nr.
200509111/1), is het de eigen verantwoordelijkheid van iedere werkgever in de zin van de Wav om bij aanvang van de werkzaamheden na te gaan of de voorschriften van die wet worden nageleefd. Nu [appellante] ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard dat zij er volledig vanuit is gegaan dat het Noorderpoortcollege alles goed had geregeld, heeft zij niet voldaan aan haar eigen verantwoordelijkheid om toe te zien op de naleving van de voorschriften van de Wav. In het licht van deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat aan de kant van [appellante] sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid dan wel van een verminderde mate van verwijtbaarheid.
2.4. [appellante] betoogt voorts, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat artikel 1g van het Besluit niet op de vreemdeling van toepassing was, omdat niet was voldaan aan de vereisten dat de vreemdeling ten tijde van de beboete overtreding in afwachting was van een besluit op een asielaanvraag en dat hij stage liep. [appellante] voert hiertoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vreemdeling volgens de bij het boeterapport behorende bijlagen in het bezit was van een W-document, dat wordt afgegeven aan vreemdelingen die in afwachting zijn van een besluit op een asielaanvraag.
2.4.1. Reeds omdat uit het boeterapport volgt dat het W-document van de vreemdeling geldig was tot 7 februari 2006 en derhalve de geldigheidsduur ervan ten tijde van het beboetbare feit was verlopen, kan het betoog van [appellante] niet slagen. Daarnaast is niet voldaan aan het vereiste dat de vreemdeling op dat moment in het kader van een beroepsopleiding te werk was gesteld op grond van een beroepspraktijkvormingsovereenkomst, omdat de stage van de vreemdeling reeds op 31 juli 2006 was geëindigd, zodat ook om die reden artikel 1g van het Besluit niet van toepassing was.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009