Uitspraak
200805599/1).
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 september 2008. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep dat was ingesteld door de wederpartij tegen zes besluiten van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en andere staatssecretarissen. Deze besluiten betroffen de vaststelling van een selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming over de periode 1945-2000.
De minister betoogde in hoger beroep dat de besluiten niet als algemeen verbindende voorschriften moeten worden aangemerkt, maar als concretiserende besluiten van algemene strekking. Echter, in een brief van 25 juni 2009 heeft de minister aangegeven geen belang meer te hebben bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat de rechtsvraag al eerder door de Afdeling was beantwoord. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, aangezien de besluiten van 12 december 2005 niet door de rechtbank waren vernietigd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar beslissing op 9 juli 2009 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de minister griffierecht moet betalen. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsvraag en de rol van de rechtbank in het proces.