200805599/1.
Datum uitspraak: 1 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 juni 2008 in zaken nrs. 07/701 en 07/702 in het geding tussen:
[wederpartijen], beiden wonend te [woonplaats],
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Bij besluit van 12 december 2006 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) de "selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Gerechtshoven te Amsterdam, Arnhem, Leeuwarden, 's-Gravenhage en 's-Hertogenbosch, alsmede de Rechtbanken te Alkmaar, Almelo, Amsterdam, Arnhem, Assen, Breda, Dordrecht, Groningen, Haarlem, Leeuwarden, Maastricht, Middelburg, Roermond, Rotterdam, 's-Gravenhage, 's-Hertogenbosch, Utrecht, Zutphen en Zwolle-Lelystad en de onder hen ressorterende actoren op het beleidsterrein Rechterlijke macht over de periode vanaf 1950" en de daarbij behorende toelichting vastgesteld.
Bij gezamenlijk genomen besluit van dezelfde datum hebben de minister en de minister van Justitie de "selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Justitie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Rechterlijke macht over de periode vanaf 1950" en de daarbij behorende toelichting vastgesteld.
Bij uitspraak van 6 juni 2008, verzonden op 11 juni 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) zich onbevoegd verklaard van het door [wederpartijen] (hierna: [wederpartij]) hiertegen ingestelde beroep kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2008, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. R.P.B.A. Dingemans en E.A.T.M. Schreuder, ambtenaren bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 3 van de Archiefwet 1995 zijn overheidsorganen verplicht de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, is de zorgdrager verplicht tot het ontwerpen van selectielijsten waarin tenminste wordt aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging in aanmerking komen.
Ingevolge het tweede lid worden lijsten vastgesteld, nadat de minister de Raad voor cultuur, bedoeld in artikel 2a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid, heeft gehoord, voor zover het betreft:
a. archiefbescheiden van de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de andere Hoge Colleges van Staat en het Kabinet van de Koning: bij koninklijk besluit, op voordracht van de minister, in overeenstemming met het betrokken overheidsorgaan;
b. archiefbescheiden van de ministeries: door de minister en de minister wie het mede aangaat;
c. archiefbescheiden van andere overheidsorganen: door de minister.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld omtrent het ontwerpen van lijsten als bedoeld in artikel 5 alsmede omtrent de vervanging en vervreemding van archiefbescheiden.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.
Ingevolge artikel 10:3, tweede lid, aanhef en onder a, kan een bestuursorgaan geen mandaat verlenen indien het betreft een bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, tenzij bij de verlening van die bevoegdheid in mandaatverlening is voorzien.
2.2. De besluiten van 12 december 2006 zijn voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb.
2.3. De minister komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de besluiten tot vaststelling van selectielijsten dienen te worden aangemerkt als algemeen verbindende voorschriften. Hij betoogt dat de besluiten concretiserende besluiten van algemene strekking zijn. De selectielijst geeft een concretisering naar overheidsorgaan, categorie archiefbescheiden en vernietigingstermijn, terwijl een zelfstandige normstelling hierin ontbreekt. Verder is van belang dat artikel 5 van de Archiefwet 1995 niet de termen "regels", "regeling", of "regelen" hanteert, waarmee in formele wetten algemeen verbindende voorschriften plegen te worden aangeduid, aldus de minister. De aangevallen uitspraak heeft bovendien verstrekkende gevolgen voor de praktijk. De geldigheid van door de algemeen rijksarchivaris in mandaat vastgestelde selectielijsten kan immers, gelet op artikel 10:3, tweede lid, onder a, van de Awb, ter discussie worden gesteld, aldus de minister.
2.4. De Afdeling is, anders dan [wederpartij] in verweer betoogt, van oordeel dat de minister belang heeft bij een beoordeling van het hoger beroep. Artikel 5 van de Archiefwet 1995 voorziet niet in de mogelijkheid mandaat te verlenen voor de vaststelling van selectielijsten. De opvatting van de rechtbank dat deze vaststelling een vaststelling van algemeen verbindende voorschriften is, zou dus kunnen meebrengen dat de selectielijsten onverbindend zijn. Voorts heeft de minister belang bij antwoord op de vraag of in de toekomst tegen de vaststelling van selectielijsten door belanghebbenden rechtsmiddelen bij de bestuursrechter kunnen worden aangewend.
2.5. Derhalve dient te worden beslist op het betoog van de minister, dat de rechtbank, nu het naar het oordeel van de minister gaat om concretiserende besluiten van algemene strekking, de vastgestelde selectielijsten ten onrechte heeft aangemerkt als besluiten, inhoudende algemeen verbindende voorschriften.
2.6. Met de besluiten tot vaststelling van de selectielijsten wordt uitvoering gegeven aan de in artikel 5, eerste lid, van de Archiefwet 1995 neergelegde verplichting. De Afdeling stelt vast dat de tekst van artikel 5, eerste lid, van de Archiefwet 1995, anders dan die van artikel 9, eerste lid, van die wet, geen opdracht geeft tot het stellen van regels.
Voorts overweegt de Afdeling dat door opneming van de benoemde handelingen en producten in de onderhavige selectielijsten, is bepaald tot welke archiefbescheiden de in artikel 3 van de Archiefwet 1995 neergelegde verplichting om zorg te dragen voor vernietiging zich uitstrekt. Archiefbescheiden die blijkens de opneming in de lijsten niet of, gelet op de vermelde vernietigingstermijn, nog niet zijn aangewezen als vallende onder evenbedoelde verplichting, dienen ingevolge artikel 3 van de Archiefwet 1995 te worden bewaard. De vaststelling van de selectielijsten houdt dus geen zelfstandige normstelling in.
Het betoog van de minister slaagt. De Afdeling is gezien het vorenstaande van oordeel dat de besluiten tot vaststelling van de selectielijsten niet zijn aan te merken als besluiten, inhoudende algemeen verbindende voorschriften, zodat de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte heeft aangenomen dat de besluiten ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb van de mogelijkheid van beroep op de bestuursrechter zijn uitgezonderd.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.8. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
[wederpartij] heeft geen zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren gebracht. Niet is gebleken dat hem dit redelijkerwijs niet verweten kan worden. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] reeds daarom alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 juni 2008 in zaken nrs. 07/701 en 07/702;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2009