200901745/2/R2.
Datum uitspraak: 9 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 13 januari 2009, kenmerk 1342294, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Gilze en Rijen (hierna: de raad) bij besluit van 29 januari 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Statenlaan noord-Rijen" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, eveneens bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2009, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 juni 2009, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. A.C.P.M. van Dun, advocaat te Tilburg, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door A.A.M. van de Groes, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij en [belanghebbenden], beiden in persoon, als belanghebbende gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan maakt onder meer de bouw van drie woningen mogelijk op de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" wat betreft de percelen met kadastraal nummer […], […] en […], gelegen aan de [locatie] in [plaats], gemeente Gilze en Rijen (hierna: de plandelen).
2.3. [verzoekers] stellen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen. Zij beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan na inwerkingtreding van het plan te voorkomen. Volgens [verzoekers] is wederom onvoldoende gemotiveerd welke planologische afweging ten grondslag heeft gelegen aan het toekennen van een woonbestemming aan de plandelen. [verzoekers] wensen een woonbestemming voor hun perceel aan de [locatie] met kadastraal nummer […] dat buiten het onderhavige plan is gehouden. Zij voeren aan dat indien de uitgangspunten, waarvan volgens het college is uitgegaan bij het toewijzen van de woonbestemmingen, worden toegepast op hun perceel juist daaraan een woonbestemming had moeten worden toegekend. Nu met het onderhavige plan wordt voorzien in het maximale aantal te bouwen woningen in het gebied, is het niet mogelijk dat aan hun perceel alsnog een woonbestemming wordt toegekend. Gelet hierop is onvoldoende rekening gehouden met hun belangen en had het college in zoverre geen goedkeuring aan het plan mogen verlenen, aldus [verzoekers].
2.4. Het plan is op 29 januari 2007 door de raad vastgesteld. Het plan is wat betreft de plandelen door het college bij besluit van 28 augustus 2007 goedgekeurd. De Afdeling heeft dat goedkeuringsbesluit bij uitspraak van 27 augustus 2008, zaak
200707510/1, in zoverre vernietigd. Het college heeft bij het thans bestreden besluit wederom goedkeuring verleend aan de plandelen.
2.5. De voorzitter stelt voorop dat op het perceel aan de [locatie] met kadastraal nummer […] inmiddels een woning is gebouwd op grond van een inmiddels in rechte onaantastbare bouwvergunning. De voorzitter is van oordeel dat [verzoekers] wat betreft dit plandeel niet zijn gebaat bij het schorsen van het goedkeuringsbesluit omdat een dergelijke schorsing de bouwvergunning niet raakt. Hieruit volgt dat wat betreft dit plandeel niet is gebleken van een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de behandeling van het beroep door de Afdeling een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.6. Ter zitting is door de raad bevestigd dat met de woningen die in het plan zijn voorzien het maximale aantal te bouwen woningen in dit gebied wordt bereikt, zodat het niet meer mogelijk is om voor het perceel van [verzoekers] in een bouwmogelijkheid te voorzien. In het geval het bestreden besluit wat betreft de percelen met kadastraal nummer […] en […] niet wordt geschorst en het plan op dit punt in werking treedt, kan een bouwvergunning voor die percelen worden verleend. Dit betekent derhalve dat na verlening van die vergunningen, gelet op de verklaring van de raad ter zitting, aan het perceel van [verzoekers] geen woonbestemming meer kan worden toegekend. De voorzitter ziet in zoverre hierin voldoende aanleiding voor het aannemen van een spoedeisend belang bij het verzoek.
2.7. Het uitgangspunt van de raad om zichtlijnen vanuit de [locatie] naar het achterliggende gebied te behouden, acht de voorzitter voorshands niet onredelijk. Dit uitgangspunt doet echter niet af aan de verplichting van de raad om bij de vaststelling van het plan alle relevante belangen af te wegen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in eerdergenoemde uitspraak van 27 augustus 2008 dient uit het bestreden besluit naar voren te komen waarom enerzijds de te beschermen openheid en zichtlijnen in de weg staan aan een woonbestemming ten behoeve van het perceel van [verzoekers] maar anderzijds niet aan het toekennen van die bestemming aan de desbetreffende andere percelen aan de [locatie]. Het college heeft in zijn heroverwegingsbesluit volstaan met de aanvullende motivering dat gekozen is voor een woonbestemming voor de plandelen vanwege de aanwezigheid van bosschages op die plandelen in tegenstelling tot het open perceel van [verzoekers]. Nu deze bosschages in het plan niet zijn aangemerkt als te beschermen waarden, is naar het oordeel van de voorzitter van een planologische relevantie van die bosschages niet gebleken en is hij niet bij voorbaat ervan overtuigd dat de belangen van [verzoekers] voldoende in de beoordeling zijn betrokken. In het licht daarvan betwijfelt de voorzitter of de motivering van het besluit op dit punt toereikend is en het besluit in de bodemprocedure in zoverre in stand zal blijven. Hij ziet hierin aanleiding het besluit te schorsen voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" wat betreft de percelen met kadastraal nummer […] en […]. Gelet op het vorenstaande behoeven de overige bezwaren van [verzoekers] geen bespreking.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van [verzoekers] te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 13 januari 2009, kenmerk 1342294, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" wat betreft de percelen met kadastraal nummer […] en […];
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij de erven van den Noort-Wirken in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan de erven van den Noort-Wirken het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Smit-Colenbrander, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Smit-Colenbrander
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2009