ECLI:NL:RVS:2009:BJ1665

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904216/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublinverordening en spoedeisend belang

In deze zaak hebben vreemdelingen, mede voor hun minderjarig kind, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, waarin hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie zijn afgewezen. De vreemdelingen hebben de voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij niet worden uitgezet totdat op hun hoger beroep is beslist. De voorzitter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit belang is onderbouwd door verwijzingen naar interim measures van de President van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die bepalen dat de betrokken vreemdelingen niet aan Griekenland mogen worden overgedragen. De voorzitter heeft geoordeeld dat het verzoek van de vreemdelingen om een voorlopige voorziening te treffen, gelet op de omstandigheden van de zaak, gerechtvaardigd is. De staatssecretaris van Justitie is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die zijn ontstaan in verband met de behandeling van hun verzoek. De uitspraak is gedaan op 19 juni 2009, waarbij de voorzitter, mr. T.M.A. Claessens, en mr. B. van Dokkum, ambtenaar van Staat, aanwezig waren. De beslissing houdt in dat de vreemdelingen niet mogen worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op hun hoger beroep.

Uitspraak

200904216/2/V3.
Datum uitspraak: 19 juni 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdelingen], mede voor hun minderjarig kind,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 14 mei 2009 in zaken nrs. 09/2922 en 09/2924 in de gedingen tussen:
[de vreemdelingen], mede voor hun minderjarig kind,
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 29 januari 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) aanvragen van [de vreemdelingen], mede voor hun minderjarig kind (hierna: de vreemdelingen), om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 14 mei 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 10 juni 2009, hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben de vreemdelingen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek is er op gericht te voorkomen dat de vreemdelingen worden uitgezet gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep.
2.2. De vreemdelingen beroepen zich in hun verzoek onder meer op een aantal door de President van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: de President van het EHRM), onder meer ten aanzien van Nederland, getroffen, maar niet nader gemotiveerde, interim measures, waarin is bepaald dat de betrokken vreemdelingen niet aan Griekenland mogen worden overgedragen. Zij wijzen er verder op dat de President van het EHRM in ieder geval in het kader van één van deze maatregelen de Griekse autoriteiten om nadere informatie heeft gevraagd.
2.3. Hetgeen door de vreemdelingen in hoger beroep is aangevoerd vergt, mede in het licht van het arrest van het EHRM in de zaak S.D. tegen Griekenland van 11 juni 2009, nr. 53541/07 (www.echr.coe.int/echr), nader onderzoek, waartoe de onderhavige procedure zich niet leent. Nu voorts is gebleken van een spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, ziet de voorzitter daarom aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
2.4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdelingen niet worden uitgezet, totdat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdelingen onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens
voorzitter
w.g. Van Dokkum
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2009
480.
Verzonden: 19 juni 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak