200900076/1/H3.
Datum uitspraak: 1 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 19 november 2008 in zaak nr. 08/150 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze.
Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze (hierna: het college) op een nader aangeduid gedeelte van de weg Spekstoep een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur ingesteld.
Bij besluit van 15 januari 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 november 2008, verzonden op 26 november 2008, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 2 februari 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2009, waar [appellant] in persoon is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
2.2. Het college heeft het bezwaar van [appellant] tegen het verkeersbesluit van 14 augustus 2007 niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [appellant] geen rechtstreeks bij dit besluit betrokken belang heeft en hierbij daarom niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 3 juli 1998 in zaak nr. H01.97.0795; AB 1998, 332) dient degene die tegen een verkeersbesluit bezwaar wil maken, een bijzonder, individueel belang te hebben, waarin hij zich in voldoende mate onderscheidt van andere weggebruikers.
2.2.2. Vaststaat dat de woning van [appellant] niet aan de Spekstoep is gelegen en zich bevindt op ongeveer 2,5 kilometer van het weggedeelte waarop het verkeersbesluit betrekking heeft. Niet is gebleken dat dit besluit directe gevolgen heeft voor verkeersbewegingen ter plaatse van de woning van [appellant]. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het verkeersbesluit van invloed is op de directe woonomgeving van [appellant].
Voorts heeft de rechtbank de stelling van [appellant] dat hij vrijwel dagelijks van het desbetreffende weggedeelte gebruik moet maken, terecht ontoereikend geacht voor het oordeel dat hij zich aldus in voldoende mate van andere weggebruikers onderscheidt om als belanghebbende bij het verkeersbesluit te worden aangemerkt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals ter zitting nader is toegelicht, [appellant] behoort tot een groep van enkele honderden bewoners van kernen in de omgeving die de Spekstoep regelmatig gebruiken.
Tot slot heeft de rechtbank ook de door [appellant] geuite zorg over de negatieve invloed van het verkeersbesluit op de verkeersveiligheid, terecht onvoldoende geacht om hem als belanghebbende bij dit besluit aan te merken. Aan een louter subjectief gevoel van betrokkenheid, hoe sterk ook, kan bij de vraag of iemand belanghebbende is geen gewicht worden toegekend.
2.3. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.C. de Winter, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. De Winter
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009