200806691/1/H3.
Datum uitspraak: 10 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 juli 2008 in zaak nr. 08/944 in het geding tussen:
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.
Bij besluit van 4 september 2007 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid geregistreerd voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën A, B en E bij B voor een termijn van een jaar. Bij afzonderlijk besluit van 4 september 2007 heeft het CBR geweigerd een verklaring van geschiktheid te registreren ten behoeve van [appellant] voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie C en E bij C.
Bij besluit van 28 december 2007 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juli 2008, verzonden op 21 juli 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 september 2008.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. A.C.R. Molenaar, advocaat te Amstelveen, en het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 111, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, voor zover van belang, wordt een rijbewijs op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief, slechts afgegeven aan degene die blijkens een overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door of vanwege de overheid ingesteld onderzoek beschikt over een voldoende mate van rijvaardigheid en geschiktheid.
Ingevolge artikel 122, eerste lid, aanhef en onder a, is een rijbewijs behoudens artikel 123, afgegeven aan een aanvrager die de leeftijd van 60 jaren nog niet heeft bereikt, geldig voor de duur van tien achtereenvolgende jaren, gerekend vanaf de in het rijbewijs vermelde datum van afgifte.
Ingevolge het tweede lid, is in afwijking van het eerste lid, een rijbewijs afgegeven aan degene die naar verwachting op grond van zijn lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor een beperkte termijn geschikt zal zijn voor het besturen van motorrijtuigen, geldig vanaf de in het rijbewijs vermelde datum van afgifte tot de dag waarop de termijn waarvoor de houder naar verwachting geschikt zal zijn voor het besturen van motorrijtuigen, verstrijkt.
Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 101, eerste lid, aanhef en onder a, is het CBR bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien de door de aanvrager overgelegde eigen verklaring dan wel, indien een geneeskundig verslag wordt vereist, het geneeskundig verslag daartoe aanleiding geeft.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge het tweede lid registreert het CBR, indien naar het oordeel van het CBR redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in artikel 122, eerste lid, van de wet voorziene geldigheidsduur, die termijn in het rijbewijzenregister.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) wordt onder groep 1 verstaan: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën A, B en B + E.
Ingevolge die aanhef en onder b, wordt onder groep 2 verstaan: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën C, C + E, D en D + E.
Ingevolge artikel 2 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij de Regeling behorende bijlage.
In paragraaf 8.2.1. "Schizofrenie en andere psychotische stoornissen" is bepaald dat psychotische episoden de betrokkene ongeschikt maken voor elk rijbewijs. Als er sprake is van een geslaagde behandeling (twee jaar recidiefvrij, zekere mate van ziekte-inzicht) en de defecttoestand hooguit licht van aard is, hoeft er geen reden te zijn om de keurling zonder meer ongeschikt te verklaren voor het rijbewijs. Wel is dan steeds een specialistisch rapport vereist. Bij een gunstig rapport bedraagt de maximale geschiktheidstermijn vijf jaar; deze personen zullen alleen geschikt zijn voor rijbewijzen van groep 1. Personen die voor de behandeling van hun aandoening een hoge dosering neuroleptica nodig hebben, zijn ongeschikt voor het rijbewijs.
2.2. Bij besluit van 16 september 2005 heeft het CBR aan [appellant] een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd en de geldigheid van het rijbewijs van [appellant] geschorst. [appellant] heeft op 21 december 2005 bij N. van Loenen, psychiater, een onderzoek naar de geschiktheid ondergaan. Bij besluit van 21 april 2006 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard. Aan dit besluit heeft het CBR het rapport van psychiater Van Loenen ten grondslag gelegd. [appellant] heeft op 11 juni 2007 een eigen verklaring ingediend bij het CBR ter verkrijging van een verklaring van geschiktheid. Op 23 juni 2007 heeft E.J.M. Peters, psychiater, [appellant] gekeurd en in haar rapport geadviseerd [appellant] geschikt te achten voor rijbewijzen van groep 1 voor een periode van een jaar. Het CBR heeft het rapport van psychiater Peters aan de besluiten van 4 september 2007 ten grondslag gelegd.
2.3. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat het onderzoek door psychiater Peters niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De psychiater heeft haar conclusies volgens de rechtbank voldoende kenbaar gemotiveerd en het CBR mocht zich baseren op de conclusies uit het rapport van de psychiater. De omstandigheid dat de behandelaars van [appellant] sinds 13 augustus 2003 geen symptomen hebben gesignaleerd die zouden kunnen wijzen op een psychotische stoornis is expliciet meegenomen en de psychiater heeft contact gehad met een behandelaar van [appellant], aldus de rechtbank. Het CBR heeft volgens de rechtbank op goede gronden besloten om ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid te registreren met een termijnbeperking van een jaar voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën A, B en E bij B en voor de overige categorieën te weigeren een verklaring van geschiktheid te registreren.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het rapport van psychiater Peters zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het CBR dit rapport aan de in bezwaar gehandhaafde besluiten ten grondslag mocht leggen. Hiertoe stelt [appellant] zich op het standpunt dat het rapport van psychiater Van Loenen, dat psychiater Peters bij haar beoordeling heeft betrokken, een aantal onjuistheden bevat. Voorts voert [appellant] aan dat een brief van GGZ Delfland van 12 juni 2007 door psychiater Peters niet duidelijk in haar beoordeling is betrokken. De diagnose die door psychiater Peters is gesteld, namelijk AS-I psychose NAO, in remisse sedert de tweede helft van 2005, komt niet overeen met de diagnose die door de behandelaar van GGZ Delfland, W. Schuitemaker, is gesteld, namelijk AS-II persoonlijkheidsstoornissen NAO met antisociale en narcistische trekken. Verder is door de behandelaar van GGZ Delfland gesteld dat [appellant] sedert 2003 vrij is van psychotische symptomen, terwijl psychiater Peters heeft geconcludeerd dat geen aanwijzing bestaat voor een psychiatrische stoornis in het afgelopen jaar. Volgens [appellant] had het CBR geen redelijke grond om hem voor een beperkte termijn geschikt te achten.
2.4.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het CBR zijn standpunt in het bij de rechtbank bestreden besluit niet in redelijkheid op de conclusies van psychiater Peters heeft kunnen baseren. Niet is gebleken dat het door haar opgestelde rapport naar de wijze van totstandkoming dan wel naar de inhoud zodanige gebreken vertoont dat het CBR daarin aanleiding had moeten vinden dit rapport niet mede ten grondslag te leggen aan de besluiten omtrent de geschiktheid van [appellant]. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit het rapport van psychiater Peters volgt dat zij het rapport van psychiater Van Loenen in haar beoordeling heeft betrokken en dat zij vervolgens een zelfstandige beoordeling heeft gemaakt van de geestelijke geschiktheid van [appellant]. [appellant] heeft, zoals de rechtbank heeft overwogen, geen objectieve gegevens overgelegd waaruit volgt dat het rapport van psychiater Van Loenen onjuistheden zou bevatten, zodat niet valt in te zien dat psychiater Peters, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, het rapport van psychiater Van Loenen niet bij haar beoordeling mocht betrekken. Verder volgt uit het rapport van psychiater Peters dat zij de beschikking had over de brief van GGZ Delfland van 12 juni 2007. Zij noemt deze brief immers expliciet in haar rapport van de keuring van [appellant] op 23 juni 2007. Met de rechtbank wordt overwogen dat uit het rapport van psychiater Peters volgt dat zij de visie van de behandelaar van GGZ Delfland van [appellant] heeft betrokken bij haar beoordeling en vervolgens op grond van haar eigen bevindingen tot het advies is gekomen om [appellant] geschikt te verklaren met een termijnbeperking van een jaar voor een rijbewijs voor groep 1 en ongeschikt te verklaren voor een rijbewijs voor groep 2. Dat psychiater Peters tot een andere diagnose komt dan de behandelaar van GGZ Delfland, betekent in dit geval niet zonder meer dat het CBR het rapport van psychiater Peters niet aan de in bezwaar gehandhaafde besluiten ten grondslag heeft mogen leggen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de behandelaar van GGZ Delfland zich niet heeft uitgelaten over de geschiktheid van [appellant] voor het besturen van motorrijtuigen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het CBR op goede gronden heeft besloten om ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid te registreren met een termijnbeperking van een jaar voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën A, B en E bij B en voor de overige categorieën te weigeren een verklaring van geschiktheid te registreren.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009