200806088/1/R2.
Datum uitspraak: 6 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 27 juni 2008, kenmerk 2008-008750, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Neerijnen bij besluit van 29 april 2008 vastgestelde wijzigingsplan "Wijziging bestemming Agrarisch bouwblok, [locatie] te [plaats] van het bestemmingsplan Buitengebied Neerijnen 2002" (hierna: het wijzigingsplan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 4 september 2008.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.H. Hartman, en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door T.M. Akkermans, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Volgens [appellant] heeft het ontwerp van het wijzigingsplan ten onrechte twee weken ter inzage gelegen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2008, in zaak nr. 200707162/2 (aangehecht), stelt hij dat het ontwerpplan zes weken ter inzage had behoren te worden gelegd. Voorts voert hij aan dat ten onrechte is verzuimd om de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp in de Staatscourant te publiceren.
2.2.1. Het college stelt zich, in navolging van het college van burgemeester en wethouders, op het standpunt dat de voorbereiding van het wijzigingsplan is geschied overeenkomstig de procedurevoorschriften die zijn opgenomen in het aan het wijzigingsplan ten grondslag liggende bestemmingsplan "Neerijnen Buitengebied 2002", zoals dit is herzien bij raadsbesluit van 30 november 2006 en is goedgekeurd bij besluit van 10 juli 2007 (hierna: het bestemmingsplan). Volgens het college verschilt de situatie in de door [appellant] aangehaalde uitspraak met de voorliggende situatie, omdat in het aan dat wijzigingsplan ten grondslag liggende bestemmingsplan wel een verwijzing naar afdeling 3.4 van de Awb was opgenomen.
2.2.2. Het wijzigingsplan vindt door middel van een wijzigingsbevoegdheid zijn grondslag in het bestemmingsplan. Ingevolge artikel 23, tweede lid, onder a, van de voorschriften behorende bij dit bestemmingsplan, voor zover thans van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om de in de bij dit artikel behorende tabel genoemde bestemmingen te wijzigen.
Artikel 11, eerste lid, laatste volzin, van de WRO, bepaalt dat bij het plan wordt geregeld op welke wijze belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijzen omtrent de wijziging naar voren te brengen. Onder "het plan" wordt verstaan het bestemmingsplan waarin de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen.
Artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover thans van belang, bepaalt dat bij de toepassing van de in artikel 23, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid het ontwerpbesluit gedurende ten minste twee weken ter gemeentesecretarie ter inzage moet worden gelegd. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, van dit artikel maakt het college van burgemeester en wethouders de terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze bekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel, onder c, houdt de bekendmaking in dat belanghebbenden de bevoegdheid hebben om schriftelijke bedenkingen in te dienen tegen het ontwerpbesluit gedurende de onder a vermelde termijn.
2.2.3. Niet in geding is dat het ontwerp van het wijzigingsplan gedurende twee weken ter gemeentesecretarie ter inzage is gelegd. Gelet op artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan heeft het college zich wat betreft de terinzagelegging van het ontwerp van het wijzigingsplan terecht op het standpunt gesteld dat de terinzagelegging overeenkomstig de genoemde procedurevoorschriften is uitgevoerd. Ook uit de door [appellant] aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2008 volgt niet dat het wijzigingsplan ten onrechte twee weken ter inzage heeft gelegen. Zoals het college terecht heeft opgemerkt verschilt de situatie in die uitspraak van de voorliggende situatie, omdat de voorschriften van het aan dat wijzigingsplan ten grondslag liggende bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb op de voorbereidingsprocedure van toepassing verklaarde. Anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, valt in de WRO, noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling aan te wijzen waarin wordt voorgeschreven dat afdeling 3.4 van de Awb moet worden toegepast bij de voorbereiding van een wijzigingsplan. Verder heeft het college van burgemeester en wethouders in dit geval terecht volstaan met de kennisgeving op de wijze als voorgeschreven in artikel 31, tweede lid, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Evenmin is voorgeschreven dat van de terinzagelegging van het ontwerp van het wijzigingsplan kennis moet worden gegeven in de Staatscourant.
2.3. Wat betreft de stelling van [appellant] dat hij ten onrechte pas bij de terinzagelegging van het goedkeuringsbesluit kennis heeft kunnen nemen van de beantwoording door het college van burgemeester en wethouders van de door hem naar voren gebrachte zienswijze overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat [appellant] door deze omstandigheid in zijn belangen is geschaad. Bovendien bestond voor het college van burgemeester en wethouders geen verplichting om [appellant] over de beantwoording van zijn zienswijze te informeren.
2.4. Wat betreft de stelling van [appellant] dat het college de door hem naar voren gebrachte zienswijzen ten onrechte niet gemotiveerd heeft weerlegd, overweegt de Afdeling dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat het college in het bestreden besluit verwijst naar hetgeen in dit verband door het college van burgemeester en wethouders in de beantwoording van de zienswijzen is opgemerkt. Dat het college in het bestreden besluit niet zelfstandig op de argumenten ter ondersteuning van de zienswijze is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
2.5. Met het wijzigingsplan wordt blijkens het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan beoogd de oprichting van een bedrijfsgebouw en een bedrijfswoning op het perceel aan de [locatie] ten behoeve van [belanghebbende] mogelijk te maken.
2.5.1. [appellant] voert onder meer aan dat in dit geval ten onrechte toepassing is verleend aan de in artikel 23, tweede lid, onder a, in samenhang gelezen met tabel 2, van de voorschriften van het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Hiertoe voert hij aan dat niet aan de in artikel 24, tweede lid, onder a, van deze voorschriften opgenomen voorwaarden voor vestiging van een nieuw volwaardig agrarisch bedrijf is voldaan. Voorts stelt [appellant] dat het wijzigingsplan ten onrechte niet is voorzien van een toelichting waarin de uitkomsten van onderzoeken naar aspecten als het milieu en de verkeersveiligheid zijn weergegeven.
2.5.2. Het college stelt zich, in navolging van het college van burgemeester en wethouders, op het standpunt dat het bedrijf van [belanghebbende] een volwaardig agrarisch bedrijf is waarvan de vestiging vanwege bedrijfseconomische omstandigheden ter plaatse noodzakelijk is.
2.5.3. Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985), voor zover thans van belang, wordt een bestemmingsplan alsmede een ontwerp daarvoor vervat in een omschrijving van de in het plan vervatte bestemmingen en één of meer kaarten met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden worden aangewezen.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van het Bro 1985, voor zover thans van belang, is op een wijzigingsplan alsmede een ontwerp daarvoor artikel 12, eerste lid, van overeenkomstige toepassing. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van artikel 14, voor zover thans van belang, gaat een wijzigingsplan, alsmede een ontwerp daarvoor, vergezeld van een toelichting waarin is neergelegd welke gedachten aan dit plan ten grondslag liggen.
2.5.4. De Afdeling stelt vast dat het wijzigingsplan niet aan voormelde artikelen voldoet. Zo ontbreekt een toelichting op het wijzigingsplan. De toelichting op het besluit van het college van burgemeester en wethouders tot vaststelling van het wijzigingsplan, is hiertoe niet toereikend. Evenmin is een als zodanig gewaarmerkte plankaart aanwezig. De kaart waarvan het college van burgemeester en wethouders ter zitting heeft gesteld dat het de plankaart van het wijzigingsplan is, kent voorts geen verklaring van de daarop weergegeven aanduidingen. Het wijzigingsplan is derhalve vastgesteld in strijd met artikel 14, tweede lid, aanhef en onder a, en artikel 12, eerste lid, onder a en b, in samenhang gelezen met artikel 14, eerste lid, van het Bro 1985. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met artikel 14, eerste en tweede lid, van het Bro 1985 in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Daarbij ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan het wijzigingsplan.
2.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen behoeven de overige argumenten van [appellant] geen bespreking meer.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 27 juni 2008, kenmerk 2008-008750;
III. onthoudt goedkeuring aan het wijzigingsplan;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de provincie Gelderland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2009