RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/971
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 28 januari 2010.
[eiser],
wonende te [plaats], vertegenwoordigd door mr. J.H. Hartman,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neerijnen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 20 januari 2009, verzonden op 27 januari 2009.
Bij besluit van 26 augustus 2008 heeft verweerder aan [V.O.F.] bouwvergunning (B08-014) verleend voor het oprichten van een bedrijfsgebouw en bedrijfswoning op [locatie] (hierna: het perceel). Aan deze bouwvergunning heeft verweerder voorwaarden en/of aanwijzingen verbonden, zoals weergegeven in de bijlage “Voorwaarden, vrijstellingen, nadere eisen en aanwijzingen, behorende bij de bouwvergunning”.
Bij uitspraak van 18 december 2008 (AWB 08/5361) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen, strekkende tot schorsing van het besluit van 26 augustus 2008, afgewezen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar, conform het ongedateerde advies van de Commissie voor bezwaarschriften, ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit van 26 augustus 2008 gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 december 2009. Zowel eiser als verweerder zijn met kennisgeving niet verschenen.
3.1. De rechtbank stelt vast dat de bouwaanvraag op 24 januari 2008 bij verweerder is ingekomen, zodat daarop ingevolge artikel 9.5.1 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening het oude recht van toepassing is, zoals dat gold tot 1 juli 2008.
3.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
3.3. Het perceel is gelegen in het gebied waarvoor het bestemmingsplan “Neerijen Buitengebied 2002” geldt, zoals dit plan is herzien bij raadsbesluit van 30 november 2006 en is goedgekeurd bij besluit van 10 juli 2007, en heeft daarin de bestemming “Agrarisch gebied”.
Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank sluit zich daarbij aan, dat het bouwplan in strijd is met dit bestemmingsplan.
3.4. Teneinde het bouwplan mogelijk te maken heeft verweerder gebruik gemaakt van zijn wijzigingsbevoegdheid, zoals deze in artikel 23, tweede lid, onderdeel a, van de bestemmingsplanvoorschriften in samenhang gelezen met artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) is neergelegd.
Bij besluit van 29 april 2008 heeft verweerder het wijzigingsplan “Wijziging bestemming Agrarisch bouwblok, Schuurkampseweg 3 te Ophemert van het bestemmingsplan Buitengebied Neerijnen 2002” (hierna: het wijzigingsplan) vastgesteld dat bij besluit van 27 juni 2008 door het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) is goedgekeurd. De wijziging bestaat hieruit dat de geldende bestemming van het perceel – “Agrarisch gebied” – is gewijzigd in de bestemming “Agrarische bedrijfsdoeleinden” ten behoeve van de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Aan het perceel is een agrarisch bouwblok toegekend.
3.5. Bij uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr. 200806088/1/R2 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het door eiser tegen het goedkeuringsbesluit van het college ingestelde beroep gegrond verklaard, het goedkeuringsbesluit vernietigd, aan het wijzigingsplan goedkeuring onthouden en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder op 26 mei 2009 besloten de procedure ex artikel 11 van de WRO te herstellen door de procedure opnieuw op te starten (repareren).
Eiser concludeert hieruit dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, zodat de bouwvergunning ten onrechte is verleend.
3.6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 21 december 1999 in zaak nr. H01.99.0245, AB 2000/78) brengt een redelijke wetstoepassing met zich dat aan de vernietiging van het goedkeuringsbesluit geen terugwerkende kracht kan worden toegekend en dat daaruit volgt dat in de periode tussen de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan en de vernietiging van de goedkeuring daarvan in beginsel het nieuwe plan het toetsingskader vormt voor de beslissing omtrent het verlenen van bouwvergunning. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing, indien de goedkeuring van een wijzigingsplan wordt vernietigd (zie onder meer de Afdelingsuitspraak van 17 juli 2002 in zaak nr. 200103280/1).
3.7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder, nu het bestreden besluit (20 januari 2009) dateert van vóór de Afdelingsuitspraak van 6 mei 2009 en eiser tegen het goedkeuringsbesluit van het college geen schorsingsverzoek bij de Afdeling heeft ingediend, het bouwplan terecht heeft getoetst aan het wijzigingsplan. Tussen partijen is niet in geschil dat het – inmiddels gerealiseerde – bouwplan daarmee in overeenstemming is, zodat verweerder ten tijde hier van belang terecht heeft geconcludeerd dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet zich in dit geval niet voordoet.
3.8. Eiser stelt voorts dat “het bestreden besluit geen stand kan houden omdat niet aan de overige eisen van artikel 44 is voldaan”. Daartoe voert hij aan dat onduidelijk is of en, zo ja, in hoeverre aan de brandveiligheidsvoorschriften is voldaan. Voorts verwijst eiser naar de brief van het Waterschap Rivierenland van 29 februari 2008 (het “wateradvies”) waarin een aantal opmerkingen over het in geding zijnde bouwplan is gemaakt.
3.8.1. Ten aanzien van de door het Bouwbesluit aan nieuwbouw gestelde brandveiligheidseisen overweegt de rechtbank dat eiser niet betwist dat de brandweer blijkens het stempeladvies op de bij de bouwaanvraag behorende situatietekeningen het bouwplan heeft gezien en daarover niet negatief heeft geadviseerd. Tegenover dit deskundig te achten advies, waarop verweerder in de regel mag afgaan, heeft eiser geen deskundig tegenadvies overgelegd waaruit blijkt dat het bouwplan niet aan de (brandveiligheids) voorschriften van het Bouwbesluit voldoet. Zoals ook de voorzieningenrechter reeds heeft overwogen mist het standpunt van eiser in deze overigens ook feitelijke grondslag, aangezien uit de bij de bouwvergunning behorende bijlage blijkt dat het bouwen moet geschieden in overeenstemming met het Bouwbesluit en, conform dit besluit, in de opslagloods twee brandblussers moeten worden geplaatst. Omdat voor het bouwplan geen vrijstelling nodig is en dus sprake is van een gebonden beschikking, volgt de rechtbank ook het oordeel van de voorzieningenrechter dat verweerder terecht geen rekening heeft gehouden met de opmerkingen van het Waterschap Rivierenland die bovendien gemaakt zijn in het kader van het wijzigingsplan.
3.9. Tot slot stelt eiser dat niet voldaan is aan de nadere eis dat eerst het bedrijfsgebouw dient te zijn gerealiseerd voordat met de bouw van de bedrijfswoning een aanvang kan worden gemaakt. Nog daargelaten dat dit een handhavingsaspect betreft dat buiten het kader van deze bouwvergunningenprocedure valt, stelt de rechtbank vast dat zowel het bedrijfsgebouw als de bedrijfswoning inmiddels zijn gerealiseerd, zodat ook deze beroepsgrond geen doel treft. Om dezelfde reden slaagt evenmin de stelling van eiser dat het project economisch niet uitvoerbaar is.
3.10. Nu niet is gebleken dat het bouwplan in strijd is met (één van) de in artikel 44 van de Woningwet genoemde weigeringsgronden, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het limitatieve en imperatieve karakter van deze bepaling, de bouwvergunning terecht verleend en heeft hij deze bij het bestreden besluit terecht gehandhaafd.
3.11. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
3.12. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.G.A. Nijmeijer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 28 januari 2010.