ECLI:NL:RVS:2009:BI0401

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806935/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongeldigverklaring rijbewijs door CBR

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 21 juli 2008 het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaarde. Dit beroep was ingesteld tegen een besluit van de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), die op 12 juli 2006 het rijbewijs van [appellant] ongeldig had verklaard voor alle categorieën. Het CBR had het bezwaar van [appellant] tegen deze ongeldigverklaring op 27 april 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat [appellant] geen procesbelang had, omdat hij inmiddels weer in het bezit was van een rijbewijs. Echter, [appellant] stelde dat hij schade had geleden door de ongeldigverklaring en dat hij kosten had gemaakt voor het verkrijgen van een nieuw rijbewijs en andere gerelateerde zaken.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 april 2009 behandeld. Tijdens de zitting heeft [appellant] zijn schade toegelicht en aangegeven dat hij om principiële redenen een uitspraak wenste. De Afdeling oordeelde dat [appellant] de door hem gestelde schade aannemelijk had gemaakt en dat hij belang had bij een rechterlijke toetsing van het besluit van het CBR. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat er geen procesbelang was, en daarom werd het hoger beroep gegrond verklaard.

De uitspraak van de rechtbank Amsterdam werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werd het CBR veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant], die in verband met het hoger beroep waren gemaakt. De kosten voor de rechtsbijstand werden vastgesteld op € 644,00, en het door [appellant] betaalde griffierecht van € 216,00 moest ook worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 april 2009.

Uitspraak

200806935/1.
Datum uitspraak: 8 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2008 in zaak nr. 07/1435 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2006 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard voor alle categorieën.
Bij besluit van 27 april 2007 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2008, verzonden op 31 juli 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 oktober 2008.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2009, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. M. Dorgelo, advocaat te Amsterdam, en T. Derksen, psycholoog (hierna: Derksen), en het CBR, vertegenwoordigd door drs. M.M. van Dongen, juridisch medewerker bij het CBR, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat [appellant] inmiddels weer in het bezit is van een rijbewijs. Desgevraagd heeft [appellant] ter zitting bij de rechtbank verklaard dat hij om principiële redenen een uitspraak wenste te verkrijgen en dat hij proceskosten had gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is hierin voor [appellant] geen belang gelegen bij een beoordeling van zijn beroep. Dat [appellant] schade heeft geleden is door hem naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 juni 2002 in zaak nr.
200106139/1), kan procesbelang onder meer bestaan indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat dergelijke schade is geleden als gevolg van het besluit.
2.3. [appellant] heeft in hoger beroep gesteld dat hij schade heeft geleden als gevolg van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. In dit verband heeft hij aangevoerd dat hij kosten heeft gemaakt voor het verkrijgen van zijn nieuwe rijbewijs, het aanvragen van de eigen verklaring en het ondergaan van een herkeuring. Ter zitting heeft hij deze kosten toegelicht.
2.4. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] de door hem gestelde schade, die het gevolg is van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, aannemelijk gemaakt. Anders dan het CBR in verweer heeft aangevoerd, heeft hij dit niet te laat gedaan, reeds omdat de Afdeling ambtshalve dient te beoordelen of [appellant] ontvankelijk was in zijn beroep bij de rechtbank. Gelet op het bovenstaande heeft [appellant] belang bij een rechterlijke toetsing van het besluit van het CBR van 27 april 2007.
2.5. De overwegingen onder 8, 9 en 10 van de uitspraak van de rechtbank betreffen uitdrukkelijk opmerkingen ten overvloede. Deze zijn niet aan de beslissing van de rechtbank ten grondslag gelegd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 19 november 2003 in zaak no.
200300967/1behoeven dergelijke opmerkingen in hoger beroep geen bespreking. Hetgeen [appellant] tegen deze overwegingen in hoger beroep heeft aangevoerd laat de Afdeling buiten beschouwing.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.7. Het CBR dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld, aangezien het de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep door de rechtbank heeft verdedigd. [appellant] heeft zich ter zitting laten vergezellen door Derksen en heeft verzocht om vergoeding van de door Derksen voor het bijwonen van de zitting gemaakte kosten. Daargelaten of Derksen als deskundige kan worden aangemerkt, komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking aangezien van het meebrengen van Derksen niet overeenkomstig artikel 8:60, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht mededeling is gedaan. Het verzoek om vergoeding van de kosten van, naar de Afdeling begrijpt, de bij brief van 13 oktober 2008 overgelegde opinie van Derksen wordt afgewezen. Hetgeen hierin door Derksen wordt gesteld betreft grotendeels een herhaling van zijn in beroep reeds bij brief van 20 juni 2008 aan de rechtbank overgelegde rapport. Indien de rechtbank tot een proceskostenveroordeling komt, zal zij dienen te beoordelen of de in verband met het opstellen van het rapport van 20 juni 2008 gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2008 in zaak nr. 07/1435;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. veroordeelt de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 664,69 (zegge: zeshonderdvierenzestig euro en negenenzestig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdzestien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2009
312-512.