200808745/2.
Datum uitspraak: 13 januari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Liesveld,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 21 november 2008 in zaak nrs. 08/1025 en 08/1026 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Liesveld.
Bij besluit van 10 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Liesveld (hierna: het college) [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast de berging en de erfafscheiding op het perceel [locatie] te [plaats], binnen twee weken na dagtekening van dit besluit te verwijderen.
Bij besluit van 25 augustus 2008 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 november 2008, verzonden op 28 november 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 augustus 2008 vernietigd voor zover [wederpartij] daarin wordt gelast de berging te verwijderen en het primaire besluit van 10 maart 2008 geschorst tot zes weken na het nieuw te nemen besluit op bezwaar.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2008, heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 januari 2009, waar het college, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door P.J. Smink, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt er in de eerste plaats toe dat bij wijze van voorlopige voorziening de aangevallen uitspraak wordt geschorst. Aan het verzoek heeft het college onder meer ten grondslag gelegd dat handhavend optreden tegen vergelijkbare gevallen als gevolg van de aangevallen uitspraak wordt bemoeilijkt, aangezien de voorzieningenrechter in twijfel heeft getrokken of het college een consistent handhavingsbeleid voert.
Voorts verzoekt het college te bepalen dat het geen nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar hoeft te nemen, voordat op het hoger beroep is beslist.
2.2.1. Gelet op het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting, alwaar het college primair heeft verzocht om met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in verbinding met artikel 39 van de Wet op de Raad van State, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, moet worden geoordeeld dat het verzoek er feitelijk op is gericht op korte termijn een definitief oordeel te bewerkstellen over het handhavingsbeleid van het college met betrekking tot zonder bouwvergunning opgerichte bergingen. De mogelijkheid om hangende hoger beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen is evenwel niet bedoeld om door middel van de zogenoemde "kortsluiting" de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. De voorzitter zal het verzoek in zoverre dan ook afwijzen. Desgewenst kan het college de Afdeling verzoeken om met toepassing van artikel 8:52 van de Awb tot versnelde behandeling van het hoger beroep over te gaan.
Wat betreft het verzoek van het college om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het geen nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar hoeft te nemen, voordat op het hoger beroep is beslist, heeft [wederpartij] ter zitting aangegeven tegen toewijzing daarvan geen bezwaar te hebben. Onder die omstandigheden ziet de voorzitter aanleiding dat verzoek op na te melden wijze toe te wijzen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Liesveld geen nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar hoeft te nemen, voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist;
II. wijst het verzoek voor het overige af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2009