ECLI:NL:RVS:2008:BG9597

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808254/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • R. van der Spoel
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 december 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling had op 14 oktober 2008 een besluit ontvangen waarin hij in vreemdelingenbewaring werd gesteld. Hiertegen had hij op 27 oktober 2008 beroep ingesteld, maar de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, verklaarde dit beroep op 6 november 2008 niet ontvankelijk. De vreemdeling stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak, maar de Afdeling oordeelde dat zij onbevoegd was om van het hoger beroep kennis te nemen. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit volgt dat tegen een uitspraak als bedoeld in artikel 96 van die wet geen hoger beroep openstaat. De vreemdeling betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat zijn beroep gericht was tegen de omgezette maatregel van bewaring, maar de Afdeling oordeelde dat het beroep moest worden opgevat als gericht tegen het voortduren van de bewaring. De Afdeling concludeerde dat er geen grond was om van het hoger beroep kennis te nemen, omdat er geen sprake was van ernstige schending van de eisen van goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent hoger beroep in vreemdelingenzaken en de noodzaak voor vreemdelingen om goed op de hoogte te zijn van de juridische mogelijkheden en beperkingen die hen aangaan.

Uitspraak

200808254/1.
Datum uitspraak: 15 december 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 6 november 2008 in zaak nr. 08/38345 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2008 is [appellant] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 november 2008, verzonden op 7 november 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, (hierna: de rechtbank) het tegen het voortduren van de bewaring door de vreemdeling ingestelde beroep van 27 oktober 2008 niet ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 november 2008, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) staat geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 96 van die wet.
De vreemdeling betoogt, samengevat weergegeven, dat er grond is voor de Afdeling om niettemin van het hoger beroep kennis te nemen, omdat de rechtbank, door te overwegen dat het op 27 oktober 2008 ingestelde beroep niet anders kan worden aangeduid dan als een vervolgberoep, niet heeft onderkend dat dit beroep is gericht tegen de omgezette maatregel van bewaring van 15 oktober 2008 en derhalve als een eerste beroep dient te worden aangemerkt.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 december 2004 in zaak nr. 200409905/1; aangehecht ter voorlichting van partijen), is een categoriewijziging van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 naar onderdeel b van dat artikellid geen oplegging van een nieuwe maatregel tot bewaring, maar betreft deze een voortduren van een reeds opgelegde bewaring. Het daartegen op 27 oktober 2008 aanhangig gemaakte beroep moet derhalve, anders dan de vreemdeling betoogt, worden opgevat als gericht tegen het voortduren van de bewaring in de zin van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
2.3. Voor kennisneming van een appèl in weerwil van het bepaalde bij artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan grond bestaan, indien sprake is van ernstige schending van eisen van goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is.
De enkele omstandigheid dat tegen een uitspraak als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000 ook geen hoger beroep openstaat, indien die uitspraak betrekking heeft op een categoriewijziging als vorenbedoeld, is onvoldoende om met voorbijgaan aan artikel 84, aanhef en onder a, van die wet kennis te nemen van het door de vreemdeling ingestelde hoger beroep.
2.4. De Afdeling is kennelijk onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Van Roosmalen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2008
53-549.
Verzonden: 15 december 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak