ECLI:NL:RVS:2008:BG5092
Raad van State
- Hoger beroep
- M.G.J. Parkins de Vin
- A.W.M. Bijloos
- P.B.M.J. van der Beek Gillessen
- R.J.R. Hazen
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid hoger beroep en schadevergoeding in vreemdelingenbewaring
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling, hierna aangeduid als appellant, was op 21 oktober 2008 in vrijheid gesteld, wat door de staatssecretaris van Justitie werd aangevoerd als reden om het hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren. De Raad van State oordeelt echter dat het hoger beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een grief tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Dit is in lijn met artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat schadevergoeding kan worden toegekend, ongeacht het ontbreken van een specifieke grief.
De Raad van State benadrukt dat de opheffing van de vreemdelingenbewaring niet betekent dat de vrijheidsontnemende maatregel niet heeft bestaan. De vreemdeling heeft het recht om de rechtmatigheid van de maatregel te laten toetsen, zelfs na de opheffing. De uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, die het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees, werd bevestigd. De Raad van State concludeert dat de argumenten in het hoger-beroepschrift niet leiden tot vernietiging van de eerdere uitspraak, omdat deze geen vragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
De beslissing van de Raad van State is dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is en de eerdere uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 13 november 2008.