ECLI:NL:RVS:2008:BG5092

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807761/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • A.W.M. Bijloos
  • P.B.M.J. van der Beek Gillessen
  • R.J.R. Hazen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep en schadevergoeding in vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling, hierna aangeduid als appellant, was op 21 oktober 2008 in vrijheid gesteld, wat door de staatssecretaris van Justitie werd aangevoerd als reden om het hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren. De Raad van State oordeelt echter dat het hoger beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een grief tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Dit is in lijn met artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat schadevergoeding kan worden toegekend, ongeacht het ontbreken van een specifieke grief.

De Raad van State benadrukt dat de opheffing van de vreemdelingenbewaring niet betekent dat de vrijheidsontnemende maatregel niet heeft bestaan. De vreemdeling heeft het recht om de rechtmatigheid van de maatregel te laten toetsen, zelfs na de opheffing. De uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, die het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees, werd bevestigd. De Raad van State concludeert dat de argumenten in het hoger-beroepschrift niet leiden tot vernietiging van de eerdere uitspraak, omdat deze geen vragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

De beslissing van de Raad van State is dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is en de eerdere uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 13 november 2008.

Uitspraak

200807761/1.
Datum uitspraak: 13 november 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 15 oktober 2008 in zaak nr. 08/35025 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2008 is [appellant] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 oktober 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Het betoog van de staatssecretaris dat het hoger beroep niet ontvankelijk is, omdat de vreemdeling daarbij geen procesbelang heeft, nu hij op 21 oktober 2008 in vrijheid is gesteld, faalt. Dat de vreemdeling geen grief tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding heeft aangevoerd, betekent niet, gelet op artikel 106, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), dat geen schadevergoeding kan worden toegekend. De opheffing heeft voorts, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 november 2007 in zaak nr. 200707153/1, JV 2008,13), niet tot gevolg dat de vrijheidsontnemende maatregel niet heeft bestaan, noch dat het gevolg van de maatregel met terugwerkende kracht ongedaan is gemaakt. De vreemdeling kan ook na de opheffing van de bewaring de rechtmatigheid daarvan laten toetsen.
2.2. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. P.B.M.J. van der Beek Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Hazen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2008
452.
Verzonden: 13 november 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak