ECLI:NL:RVS:2008:BF5291

Raad van State

Datum uitspraak
22 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802050/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. van Wagtendonk
  • T.M.A. Claessens
  • M.A.A. Mondt-Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers tegen uitspraak rechtbank 's-Gravenhage inzake asielaanvraag en opvangrechten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 21 februari 2008. De rechtbank had het beroep van vreemdelingen gegrond verklaard en het besluit van het COA om hun aanvraag voor verstrekkingen op basis van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) af te wijzen, vernietigd. Het COA stelde hoger beroep in, omdat het van mening was dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat artikel 2, zesde lid, van de Rva 2005 onverbindend was wegens strijd met artikel 1 van de Grondwet. Het COA betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat een 14-1 brief, die in dit geval als een herhaalde asielaanvraag was aangemerkt, wezenlijk verschilde van opvolgende kansrijke asielaanvragen die niet binnen 48 uur waren afgewezen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag die in deze grief werd opgeworpen eerder beantwoord in een uitspraak van 20 augustus 2007. De Afdeling oordeelde dat de grief van het COA slaagde en dat het hoger beroep kennelijk gegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het COA werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdelingen, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. De vreemdelingen hadden ook andere beroepsgronden ingediend, maar deze werden niet verder besproken omdat de rechtbank daar al een oordeel over had gegeven. De Afdeling concludeerde dat het inleidende beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200802050/1.
Datum uitspraak: 22 september 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/61889 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 21 februari 2008 in het geding tussen:
[vreemdelingen]
en
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2006 heeft het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa) een aanvraag van [vreemdelingen] (hierna: de vreemdelingen) om hun verstrekkingen op de voet van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 februari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 20 maart 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt het COa dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat artikel 2, zesde lid, van de Rva 2005 onverbindend is wegens strijd met artikel 1 van de Grondwet. Hiertoe betoogt het COa, samengevat weergegeven, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een zogenoemde 14-1 brief die, zoals in dit geval, is aangemerkt als een herhaalde asielaanvraag, mede gelet op de achtergrond en de aard van 14-1 brieven, dermate afwijkt van opvolgende kansrijke asielaanvragen die, na beoordeling in het aanmeldcentrum, niet binnen 48 uur zijn afgewezen, dat het in voormelde bepaling van de Rva 2005 gemaakte onderscheid gerechtvaardigd is.
2.1.1. De in deze grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (bij uitspraak van 20 augustus 2007 in zaak nr. 200702192/1; www.raadvanstate.nl) beantwoord. De overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, zijn ook in dit geval van toepassing, zodat de grief reeds hierom slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het besluit van 28 november 2006 worden getoetst in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.3. De vreemdelingen hebben in beroep aangevoerd dat artikel 2, zesde lid, van de Rva 2005 in strijd is met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en met artikel 16 van de Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 tot vaststelling van de minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten. Hiertoe betogen zij, samengevat weergegeven, dat voormelde bepalingen geen ruimte bieden voor het maken van onderscheid tussen asielzoekers die een opvolgende asielaanvraag hebben ingediend door middel van een 14-1 brief en asielzoekers wier opvolgende kansrijke aanvraag, na beoordeling in het aanmeldcentrum, niet binnen 48 uur is afgewezen.
2.3.1. De in deze beroepsgrond opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling evenzeer in voormelde uitspraak van 20 augustus 2007 beantwoord. De overwegingen van die uitspraak zijn ook in dit geval van toepassing, zodat de beroepsgrond reeds daarom faalt.
2.4. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
2.5. Het inleidende beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 21 februari 2008 in zaak nr. 06/61889;
III. verklaart het door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk
voorzitter
w.g. Klein Nulent
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2008
382-565.
Verzonden: 22 september 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak