200803310/1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/9762 van de rechtbank 's Gravenhage van 1 april 2008 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 7 november 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van [appellant] (hierna: de vreemdeling) om wijziging van de beperking van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, afgewezen.
Bij besluit van 31 januari 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 april 2008, verzonden op 3 april 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 30 april 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In zijn enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2007 in zaak nr. 200705035/1 (JV 2007/477) heeft geoordeeld dat de minister de verzending van de brief van 9 januari 2007 aannemelijk heeft gemaakt.
2.1.1. Op de brief van 9 januari 2007 is, anders dan het geval was in de zaak die heeft geleid tot de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 12 september 2007, enkel een stempel geplaatst met de tekst "10 JAN 2007", zonder daarbij de toevoeging "verzonden op". De staatssecretaris heeft geen verzendadministratie overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verzending daadwerkelijk op 10 januari 2007 heeft plaatsgevonden. Aangezien hij zijn stelling dat voormelde gestempelde tekst betrekking heeft op de datum van verzending van de brief van 9 januari 2007 ook niet anderszins heeft gestaafd, heeft hij, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 juli 2008 in zaak nr. 200707984/1, www.raadvanstate.nl, daarmee de gestelde verzending op 10 januari 2007 niet aannemelijk gemaakt. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt, onder gegrondverklaring van het daartegen ingestelde beroep, het besluit van 31 januari 2007 eveneens vernietigd.
2.2.1. Blijkens het bezwaarschrift kan de vreemdeling zich niet met de afwijzing van zijn aanvraag verenigen, omdat hij zijns inziens wel aan de voorwaarden voor wijziging van de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voldoet. Hij heeft daarbij verzocht om aanhouding, teneinde de gronden waarop het bezwaar rust nader aan te kunnen vullen. Anders dan de minister in de brief van 9 januari 2007 heeft vastgesteld bevat het bezwaarschrift dan ook, zij het zeer summier, gronden, zodat voor niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar op de voet van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht geen plaats was. De staatssecretaris dient bij het nieuw te nemen besluit dan ook inhoudelijk op de gemaakte bezwaren te beslissen.
2.3. De staatssecretaris van Justitie wordt op na te melden wijze tot vergoeding van proceskosten veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 april 2008 in zaak nr. 07/9762;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Justitie van 31 januari 2007, kenmerk 9012-19-0273;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling te worden betaald;
VI. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter
w.g. Van Loon
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2008
284-572.
Verzonden: 28 augustus 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak