2.1. De vreemdeling heeft bij brief van 21 december 2006 op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 december 2006. Bij de gedingstukken bevindt zich een afschrift van een op 9 januari 2007 gedateerde en aan het juiste kantooradres van de gemachtigde van de vreemdeling geadresseerde brief van de minister, waarin deze de vreemdeling in de gelegenheid stelt het aan het bezwaarschrift van 21 december 2006 klevende gebrek dat het niet de gronden bevat waarop het berust binnen twee weken na dagtekening van deze brief te herstellen. Deze brief is voorzien van een stempel met de tekst "10 JAN 2007".
2.2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, te meer nu uit het ingediende procesdossier blijkt dat de staatssecretaris bij het verzenden van processtukken normaliter gebruik heeft gemaakt van een stempel "verzonden op" aangevuld met een datum, de staatssecretaris niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de brief van 9 januari 2007 is verzonden en dat uit het datumstempel "10 JAN 2007" niet is af te leiden dat dit de datum betreft van daadwerkelijke verzending.
De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat met voormeld datumstempel de verzending voldoende aannemelijk is gemaakt, aangezien hij bij verzending van stukken ook verzendstempels met alleen een datum hanteert. Derhalve is niet de tekst "verzonden op" maar de met de stempel aangegeven datum bepalend, aldus de staatssecretaris.
2.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraken van 19 september 2007 in zaak nr. 200701760/1 en 20 september 2007 in zaak nrs. 200706062/1 en 200706062/2, www.raadvanstate.nl) dient, ingeval van niet aangetekende verzending van besluiten of andere rechtens van belang zijnde documenten, het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Er is, zoals de Afdeling heeft overwogen bij voormelde uitspraak van 19 september 2007, echter geen grond voor het oordeel dat de verzending reeds aannemelijk is gemaakt indien een afschrift van de brief wordt overgelegd met daarop een juiste adressering. Er dient op enigerlei wijze aannemelijk te worden gemaakt dat de brief ook daadwerkelijk is verzonden.
Uit het op de brief van 9 januari 2007 geplaatste stempel "10 JAN 2007" valt niet op te maken dat dit de verzenddatum betreft. De staatssecretaris heeft geen verzendadministratie overgelegd, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verzending daadwerkelijk op 10 januari 2007 heeft plaatsgevonden. De staatssecretaris heeft zijn stelling dat voornoemd datumstempel betrekking heeft op de datum van verzending van de brief evenmin anderszins gestaafd. Onder die omstandigheden kan aan meergenoemd stempel dan ook niet de betekenis worden gehecht die daaraan volgens de staatssecretaris zou toekomen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de brief van 9 januari 2007 is verzonden. De grief faalt.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.