ECLI:NL:RVS:2008:BD6653

Raad van State

Datum uitspraak
1 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707984/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van bestuursorgaan tot aannemelijk maken van verzending van besluiten in vreemdelingenzaken

In deze zaak gaat het om de vraag of de staatssecretaris van Justitie voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een herstel-verzuimbrief, gedateerd 9 januari 2007, daadwerkelijk is verzonden. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 12 december 2006, en de staatssecretaris stelde dat de brief op 10 januari 2007 was verzonden. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de brief daadwerkelijk was verzonden, omdat het enkel overleggen van een afschrift met een datumstempel niet voldoende was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde dit oordeel en stelde dat het bestuursorgaan in geval van niet-aangetekende verzending moet kunnen aantonen dat het document is verzonden. De staatssecretaris had geen verzendadministratie overgelegd die de verzending op de genoemde datum kon bevestigen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de staatssecretaris niet aannemelijk had gemaakt dat de brief was verzonden, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 322,00 werden vastgesteld, en er werd een griffierecht van € 428,00 opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 1 juli 2008.

Uitspraak

200707984/1.
Datum uitspraak: 1 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/8007 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 18 oktober 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 16 februari 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 oktober 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 november 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling heeft bij brief van 21 december 2006 op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 december 2006. Bij de gedingstukken bevindt zich een afschrift van een op 9 januari 2007 gedateerde en aan het juiste kantooradres van de gemachtigde van de vreemdeling geadresseerde brief van de minister, waarin deze de vreemdeling in de gelegenheid stelt het aan het bezwaarschrift van 21 december 2006 klevende gebrek dat het niet de gronden bevat waarop het berust binnen twee weken na dagtekening van deze brief te herstellen. Deze brief is voorzien van een stempel met de tekst "10 JAN 2007".
2.2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, te meer nu uit het ingediende procesdossier blijkt dat de staatssecretaris bij het verzenden van processtukken normaliter gebruik heeft gemaakt van een stempel "verzonden op" aangevuld met een datum, de staatssecretaris niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de brief van 9 januari 2007 is verzonden en dat uit het datumstempel "10 JAN 2007" niet is af te leiden dat dit de datum betreft van daadwerkelijke verzending.
De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat met voormeld datumstempel de verzending voldoende aannemelijk is gemaakt, aangezien hij bij verzending van stukken ook verzendstempels met alleen een datum hanteert. Derhalve is niet de tekst "verzonden op" maar de met de stempel aangegeven datum bepalend, aldus de staatssecretaris.
2.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraken van 19 september 2007 in zaak nr. 200701760/1 en 20 september 2007 in zaak nrs. 200706062/1 en 200706062/2, www.raadvanstate.nl) dient, ingeval van niet aangetekende verzending van besluiten of andere rechtens van belang zijnde documenten, het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Er is, zoals de Afdeling heeft overwogen bij voormelde uitspraak van 19 september 2007, echter geen grond voor het oordeel dat de verzending reeds aannemelijk is gemaakt indien een afschrift van de brief wordt overgelegd met daarop een juiste adressering. Er dient op enigerlei wijze aannemelijk te worden gemaakt dat de brief ook daadwerkelijk is verzonden.
Uit het op de brief van 9 januari 2007 geplaatste stempel "10 JAN 2007" valt niet op te maken dat dit de verzenddatum betreft. De staatssecretaris heeft geen verzendadministratie overgelegd, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verzending daadwerkelijk op 10 januari 2007 heeft plaatsgevonden. De staatssecretaris heeft zijn stelling dat voornoemd datumstempel betrekking heeft op de datum van verzending van de brief evenmin anderszins gestaafd. Onder die omstandigheden kan aan meergenoemd stempel dan ook niet de betekenis worden gehecht die daaraan volgens de staatssecretaris zou toekomen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de brief van 9 januari 2007 is verzonden. De grief faalt.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. bepaalt dat van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) een griffierecht van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. van der Winden, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Van der Winden
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2008
348-553.
Verzonden: 1 juli 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak