200803738/2.
Datum uitspraak: 23 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nova Management B.V., gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/4120 van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 april 2008 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nova Management B.V.
de staatssecretaris van Financiën.
Bij brief van 22 februari 2006 heeft de staatssecretaris van Financiën (hierna: de staatssecretaris) aan de Belastingdienst Rijnmond verzocht om een onderzoek in te stellen ten behoeve van het verstrekken van inlichtingen over de administratie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nova Management B.V. (hierna: Nova).
Bij besluit van 4 april 2007 heeft de staatssecretaris het door Nova daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 april 2008, verzonden op 25 april 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door Nova daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Nova bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2008, heeft Nova de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 juni 2008, waar Nova, vertegenwoordigd door de directeur van Nova, en mr. E.R. Houwelingen en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E.E. Schipper, advocaat te Amsterdam, en mr. A. Scheffer, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt er toe dat niet aan de verplichting behoeft te worden voldaan om inzage te verlenen in de gevraagde administratie, totdat de Afdeling op het ingestelde hoger beroep heeft beslist.
2.3. In het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure gaat de voorzitter uit van het procesverloop en de kenschetsing van de feiten als opgenomen in de aangevallen uitspraak van de rechtbank.
2.4. In de bodemprocedure zal de Afdeling moeten beslissen of de brief van 22 februari 2006 tot het laten verrichten van onderzoek op grond van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (hierna: de Wib) een voor beroep vatbaar besluit is als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De brief van 22 februari 2006 waarin de opdracht aan de belastingdienst wordt gegeven door de staatssecretaris, dient te worden onderscheiden van de brieven van 8 augustus 2006 en 14 november 2006 van de Belastingdienst Rijnmond waarin de belastingdienst aankondiging van een onderzoek heeft gedaan aan Nova. Over het karakter van deze laatste brieven moet de rechtbank te ’s-Gravenhage thans nader beslissen op grond van het arrest van de Hoge Raad van 16 mei 2008 (LJN: BC6455). Ten aanzien daarvan is de voorzitter (in ieder geval op dit moment) niet de bevoegde voorlopige voorzieningenrechter.
2.5. In hetgeen Nova naar voren heeft gebracht, is onvoldoende aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatsecretaris terecht het bezwaar van Nova tegen de brief van 22 februari 2006 niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Daarbij wordt overwogen dat blijkens de totstandkominggeschiedenis van de Wib de wetgever heeft gekozen voor een stelsel waarbij tegen een (aankondiging van een) boekenonderzoek geen bestuursrechterlijke rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Sinds 1 januari 2008 is dit ook expliciet opgenomen in artikel 8, derde lid, van de Wib. Een belanghebbende is op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wib in samenhang met artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verplicht tot medewerking aan een onderzoek. Op het moment dat de kennisgeving tot inwilliging van een verzoek om inlichtingen, als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wib, wordt gedaan staat daar bezwaar en beroep tegen open op grond van de Awb, waarbij de rechtmatigheid van het onderzoek (en de aankondiging daarvan) aan de orde kan komen. In dit verband verwijst de voorzitter naar het arrest van de Hoge Raad van 13 mei 2005 (NJ 2005/423).
Gelet daarop acht de voorzitter het twijfelachtig dat de aankondigingen als vervat in de brieven van 8 en 14 november 2006 als gericht op (publiekrechtelijk) rechtsgevolg moeten worden gekwalificeerd, zoals artikel 1:3 Awb vereist om een besluit in de zin van die wet aan te nemen. Zo daarover anders zal worden geoordeeld is ook nog denkbaar dat artikel 6:3 Awb aan de toegang tot de bestuursrechter in de weg staat.
Nog minder waarschijnlijk dan dat de aankondigingen voor bezwaar en beroep op grond van de Awb vatbaar zijn, acht de voorzitter de kans dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat bezwaar op grond van de Awb kon worden gemaakt tegen de brief van 22 februari 2006. Daarbij heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de voorzitter beoogd intern opdracht te geven aan de belastingdienst tot het laten uitvoeren van een feitelijk onderzoek. Naar voorlopig oordeel valt niet in te zien welk rechtstreeks belang Nova heeft bij de opdracht van de staatssecretaris aan een ambtenaar van de belastingdienst, als deze al als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 Awb zou moeten worden gekwalificeerd. Bovendien gelden de hiervoor geuite twijfels over de mogelijkheid van bezwaar en beroep op grond van de Awb voor wat betreft de aankondigingen van 8 augustus en 14 november 2006 ook de brief van 22 februari 2006.
2.6. Nu de voorzitter het derhalve niet op voorhand aannemelijk acht dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Den Broeder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2008