Datum uitspraak: 13 juni 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de stichting Stichting Behoud Historisch Landschap Bergen-Egmond-Schoorl e.a., gevestigd te Egmond aan Zee, gemeente Bergen,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/2471, 07/2619, 07/2763 en 07/2858 van de rechtbank Alkmaar van 22 april 2008 in het geding tussen:
2. de stichting Stichting Behoud Historisch Landschap Bergen-Egmond- Schoorl e.a.
het college van burgemeester en wethouders van Bergen.
Bij afzonderlijke besluiten van 26 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woonhuis met berging, onderscheidenlijk een bollenloods op het perceel plaatselijk bekend [locatie] te [woonplaats].
Bij afzonderlijke besluiten van 10 september 2007 heeft het college de door onder meer [verzoeker sub 1] en de stichting Stichting Behoud Historisch Landschap Bergen-Egmond-Schoorl e.a. (hierna: de stichting) daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 april 2008, verzonden op 23 april 2008, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door [verzoeker sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 september 2007 vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar van [verzoeker sub 1] ontvankelijk en ongegrond is verklaard, het door [verzoeker sub 1] tegen de besluiten van 26 september 2006 gemaakte bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard en het door de stichting tegen het besluit van 10 september 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2008, en de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 april 2008, hoger beroep ingesteld. [verzoeker sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2008. De stichting heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2008, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 mei 2008, heeft de stichting de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 6 juni 2008, waar [verzoeker sub 1], in persoon, de stichting, vertegenwoordigd door haar [voorzitter], bijgestaan door mr. A.H. Jonkhoff, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Hink, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. drs. F. Onrust, advocaat te Amsterdam en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: gedeputeerde staten), vertegenwoordigd door J.G. van Turen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Voorop wordt gesteld dat in de bodemprocedure wordt bepaald of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [verzoeker sub 1] niet als belanghebbende bij de besluiten van 26 september 2007 kan worden aangemerkt. Omdat hetgeen [verzoeker sub 1] aanvoert in lijn ligt met het hoger beroep van de stichting, die zonder twijfel als belanghebbende bij voormelde besluiten is te achten, bestaat in de vraag naar de ontvankelijkheid van [verzoeker sub 1] geen beletsel om de verzoeken om voorlopige voorziening te beoordelen.
2.3. Genomen besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt temeer, indien, zoals in dit geval, een meervoudige kamer van de rechtbank de besluiten als niet onrechtmatig heeft beoordeeld.
2.4. Hetgeen [verzoeker sub 1] en de stichting naar voren brengen, geeft geen grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstellingen en de bouwvergunningen niet mochten worden verleend. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat, zoals ter zitting door de vertegenwoordiger van gedeputeerde staten is verklaard, het bouwplan past binnen het provinciale ruimtelijk beleid voor het landelijk gebied, dat een agrarisch bouwblok is toegestaan indien sprake is, zoals in het voorliggende geval, van een volwaardig agrarisch bedrijf.
2.5. Onder die omstandigheden en gelet op de betrokken belangen bestaat geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorzieningen. Derhalve dienen de verzoeken te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Steinebach-de Wit
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2008