ECLI:NL:RVS:2008:BD3183

Raad van State

Datum uitspraak
26 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800351/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • P.A. Offers
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake asielaanvraag van vreemdeling met nieuwe asielmotieven na bekering tot het christendom

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had afgewezen. De vreemdeling had in een aanvullend beroepschrift van 9 november 2007 een doopcertificaat overgelegd en aangevoerd dat hij, na zijn bekering tot het christendom op 9 oktober 2007 in Nederland, bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Hij stelde dat deze nieuwe asielmotieven niet gerelateerd waren aan het eerder afgelegde asielrelaas.

De Raad van State oordeelde dat de nieuwe asielmotieven niet konden worden beoordeeld in de onderhavige procedure, omdat artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 hierop geen betrekking hebben. De voorzieningenrechter had ten onrechte deze nieuwe motieven in zijn beoordeling betrokken. De Raad bevestigde de ongegrondverklaring van het beroep, maar vernietigde de eerdere uitspraak niet, omdat de overige overwegingen voldoende waren om de uitspraak te dragen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in naam der Koningin bevestigden. De uitspraak vond plaats op 26 mei 2008.

Uitspraak

200800351/1.
Datum uitspraak: 26 mei 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/33811 en 07/33812 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 7 januari 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [appellant] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 januari 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 14 januari 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift als grief één, twee, drie en vijf is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.2. In de vierde grief klaagt de vreemdeling dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bekering tot het christendom niet geloofwaardig is. Naar aanleiding hiervan overweegt de Afdeling ambtshalve het volgende.
2.2.1. Bij aanvullend beroepschrift van 9 november 2007 heeft de vreemdeling een kopie van een doopcertificaat overgelegd en aangevoerd dat hij vanwege zijn bekering tot het christendom in Nederland op 9 oktober 2007, bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
De vreemdeling heeft aldus nieuwe asielmotieven aangevoerd, die geen verband houden met het in het kader van de aanvraag afgelegde asielrelaas. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 november 2007, in zaak nr. 200705487/1, JV 2008/39) heeft artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht noch artikel 83 van de Vw 2000 hierop betrekking. Beoordeling van die motieven en de dienaangaande overgelegde stukken kon dan ook niet in de onderhavige procedure plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft dit ten onrechte wel gedaan. Nu echter de overige overwegingen de ongegrondverklaring van het beroep kunnen dragen, kan vernietiging van de aangevallen uitspraak achterwege blijven. Gelet hierop behoeft grief vier verder geen bespreking.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Van Loon
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2008
284-572.
Verzonden: 26 mei 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak