ECLI:NL:RVS:2008:BC7651

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705549/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om schadevergoeding door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, die op 6 juli 2007 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een verzoek om schadevergoeding, dat door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 12 december 2006 ongegrond was verklaard. De vreemdeling stelde dat zij schade had geleden omdat zij van 26 januari 2004 tot 10 maart 2006 ten onrechte geen verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd had, wat haar en haar echtgenoot verhinderde om een Nationale Hypotheek Garantie (NHG) te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat de minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat de geschonden norm niet strekte tot bescherming van de vermogensrechtelijke positie van de vreemdeling. In hoger beroep betoogde de vreemdeling dat het verlenen van een verblijfsvergunning ook de bescherming van haar vermogensrechtelijke belangen beoogde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de regels van het nationale vreemdelingenrecht niet strekken tot bescherming van vermogensrechtelijke belangen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het relativiteitsvereiste aan vergoeding van vermogensschade in de weg staat. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200705549/1.
Datum uitspraak: 26 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/53916 van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 6 juli 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister), voor zover thans van belang, het door [appellant] (hierna: de vreemdeling) gemaakte bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een verzoek om schadevergoeding ongegrond verklaard en dat verzoek afgewezen.
Bij uitspraak van 6 juli 2007, verzonden op 10 juli 2007, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 6 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2008, waar de vreemdeling, bijgestaan door mr. drs. T.L. Fernig, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.P. Bouma, ambtenaar bij het Ministerie van Justitie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 26 januari 2004 heeft de vreemdeling een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 7 juli 2004 heeft de minister deze aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 28 september 2004 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 maart 2005 heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister binnen vier weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 29 maart 2005 heeft de minister het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, aan de vreemdeling met ingang van 26 januari 2004 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend, geldig tot 26 januari 2006, onder een beperking verband houdend met het gezinsleven met haar echtgenoot, en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. Bij brief van 26 januari 2006 heeft de minister de vreemdeling medegedeeld dat hij dat besluit heeft ingetrokken.
Bij besluit van 10 maart 2006 heeft de minister het bezwaar gegrond verklaard en aan de vreemdeling met ingang van 26 januari 2004 een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd verleend.
2.2. Aan het verzoek om schadevergoeding is ten grondslag gelegd dat de vreemdeling schade heeft geleden, omdat zij in de periode van 26 januari 2004 tot 10 maart 2006 ten onrechte niet in bezit is geweest van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, waardoor zij en haar echtgenoot geen Nationale Hypotheek Garantie (hierna: NHG) hebben gekregen en de hypotheek voor de aankoop van een woning onder minder gunstige voorwaarden hebben afgesloten.
2.3. Bij besluit van 12 december 2006 heeft de minister het verzoek om schadevergoeding afgewezen op de grond dat de geschonden norm tot het tijdig en correct beslissen niet strekt tot bescherming tegen de door de vreemdeling gestelde schade. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd tot doel heeft de vreemdeling een verblijfsrecht voor onbepaalde tijd in Nederland te verlenen en niet ertoe strekt de vermogensrechtelijke positie van de vreemdeling te beschermen.
2.4. In hoger beroep betoogt de vreemdeling dat de rechtbank, door te overwegen dat de minister zich terecht op dat standpunt heeft gesteld, heeft miskend dat zij op grond van het Besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (hierna: het Besluit nr. 1/80) recht op voortgezet verblijf heeft, dat het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd er mede toe strekt de vermogenrechtelijke positie van de vreemdeling te beschermen en dat het verkrijgen van een NHG daartoe behoort.
2.4.1. Of de vreemdeling aan het Besluit nr. 1/80 een recht op voortgezet verblijf kan ontlenen, staat in deze procedure over een verzoek om schadevergoeding, niet ter discussie.
De regels van het nationale vreemdelingenrecht, op grond waarvan de vreemdeling recht had op de verblijfsvergunning die de minister haar uiteindelijk ook heeft verleend, hebben tot doel haar een recht op verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland te verlenen en strekken niet tot bescherming van vermogensrechtelijke belangen van de vreemdeling. Weliswaar stelt het verlenen van deze verblijfsvergunning de vreemdeling in staat een hypotheek onder gunstiger voorwaarden af te sluiten, omdat het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd een vereiste voor het verkrijgen van een NHG is, maar dat betekent niet dat de verlening van deze verblijfsvergunning ertoe strekt de vreemdeling in staat te stellen een vermogensrechtelijk voordeel als een NHG te verkrijgen. Dat betekent dat de rechtbank terecht met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2007 in zaak nr.
200608917/1(JV 2007/348) heeft overwogen dat het zogenoemde relativiteitsvereiste aan vergoeding van vermogensschade, zoals door appellante verzocht, in de weg staat.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Hazen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2008
452.