ECLI:NL:RVS:2008:BC1515

Raad van State

Datum uitspraak
9 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703727/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor appartementengebouwen in Joure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 25 april 2007 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. Appellanten, wonend aan de Steiger, maakten bezwaar tegen de vrijstelling en bouwvergunning die het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân op 7 november 2005 had verleend aan de stichting 'Woningstichting Haskerland' voor de bouw van twee appartementengebouwen met elk acht wooneenheden op het perceel kadastraal bekend gemeente Joure, sectie D, no. 3427, plaatselijk bekend als Wyldehoarne fase 2. De rechtbank oordeelde dat het college terecht de vrijstelling had verleend, maar appellanten stelden dat het bestemmingsplan 'Wyldehoarne' niet in overeenstemming was met de bouwplannen en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bestemmingsplan geen voorwerp van geschil kon zijn.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 januari 2008 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, dat voorschrijft dat de oevers bebouwingsvrij dienen te blijven. De rechtbank had ook niet onderkend dat de verleende vrijstelling niet op de juiste wettelijke basis was gebaseerd. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college van 13 april 2006, en gelastte dat de gemeente Skarsterlân het griffierecht aan appellanten vergoedt.

Uitspraak

200703727/1.
Datum uitspraak: 9 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1276 van de rechtbank Leeuwarden van 25 april 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân (hierna: het college) aan de stichting "Woningstichting Haskerland" (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van twee appartementengebouwen met ieder acht wooneenheden op het perceel kadastraal bekend gemeente Joure, sectie D, no. 3427, plaatselijk bekend Wyldehoarne fase 2 (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 april 2006 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2007, verzonden op 26 april 2007, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief die op 30 mei 2007 bij de Raad van State is ingekomen, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 augustus 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Vergunninghoudster is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2007, waar [2 appellanten] in persoon en het college, vertegenwoordigd door E.G. Buurstra, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door ing. H. Elgersma.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan ziet op de bouw van twee appartementengebouwen van vier bouwlagen en een kap. Appellanten zijn woonachtig aan de aan de overzijde van het water gelegen woningen aan de Steiger.
De hoogte van de gebouwen zal, gemeten vanaf het peil, maximaal 14,38 meter bedragen.
2.2.    Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wyldehoarne" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden", met de nadere aanduiding "complex".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: de planvoorschriften) zijn de als zodanig op de plankaart aangegeven gronden onder meer bestemd voor wonen.
In artikel 4, tweede lid (Beschrijving in hoofdlijnen), is onder a (Inrichtingsinstructies) onder meer opgenomen dat in de nieuwbouwbuurt water wordt aangebracht als drager van de stedenbouwkundige structuur; de op de plankaart aangegeven aanduiding "water" geeft daarvoor een nadere indicatie; gelet op voornoemde betekenis van het water dienen de oevers bebouwingsvrij te blijven.
In artikel 4, tweede lid en onder b (Bebouwingsinstructies), is ten aanzien van "complexgewijze bouwen" onder meer het navolgende opgenomen:
"Gebouwd dient te worden in maximaal twee bouwlagen al dan niet met kap of dakopbouw. Incidenteel (na vrijstelling) mag gebouwd worden in vier bouwlagen, waarbij tevens bovenwoningen zijn toegestaan, uitsluitend overeenkomstig de aanwijzingen op de structuurschets.
Per complex dient door situering en architectuur een samenhangend beeld te ontstaan. Dit wil niet zeggen, dat alle bebouwing binnen een complex gelijkvormig is. Situering, bouwmassa en architectuur dienen de bijzondere locatie te ondersteunen en daarmee een drager te zijn van de met het plan beoogde kwaliteit. ".
Voorts is in artikel 4, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften (Toepassing vrijstellingen) onder meer het navolgende opgenomen:
"De toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid dient beperkt te blijven tot incidentele gevallen, waarbij geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de belangen te stellen ten opzichte van de bewoonbaarheid van aangrenzende woningen en tuinen ten aanzien van bezonning en privacy.".
Ingevolge artikel 4, derde lid (Voorschriften betreffende bebouwing), sub a, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften geldt ten aanzien van gebouwen dat de goot- en bouwhoogte van woningen in overeenstemming dient te zijn met het bepaalde in lid 2, sub b, met dien verstande dat de maximum hoogte per bouwlaag niet meer dan 3 m bedraagt.
Ingevolge artikel 4, vijfde lid (Vrijstelling van de voorschriften betreffende bebouwing), onder c, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 3, sub a, onder 2 met betrekking tot de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling overeenkomstig de aanwijzingen in lid 2.
2.3.    Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen bevoegd zijn van bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen.
2.4.    Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestemmingsplan "Wyldehoarne" geen voorwerp van geschil kan zijn, nu in het verleden de uitdrukkelijke toezegging is gedaan dat niet aan hoogbouw gedacht behoefde te worden. Voorts betogen appellanten in dit verband dat nu in het bestemmingsplan "Skipsleat 7B/7C", welk plan ten dele van toepassing is op de woningen gelegen aan de Steiger, een bepaling is opgenomen over een gegarandeerd woonmilieu, het het college niet vrijstond hiervan af te wijken.
2.4.1.    Dit betoog kan niet slagen. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het bouwplan volgens de wet getoetst dient te worden aan de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Dat is het onherroepelijke bestemmingsplan "Wyldehoarne". Nu van dit plan dient te worden uitgegaan, kan de vraag of in daarin voldoende rekenschap is gegeven van bepaalde uitgangspunten die in het naastgelegen plangebied in het bestemmingsplan "Skipsleat 7B/7C" zijn neergelegd, alsmede de vraag of in het plan rekening is gehouden met een gestelde toezegging, thans niet meer aan de orde komen. Deze vragen konden alleen in het kader van de vaststelling en de goedkeuring van het bestemmingsplan "Wyldehoarne" aan de orde worden gesteld.
2.5.    Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn toezegging omtrent het informeren van de bewoners van plannen ten onrechte niet is nagekomen. Het ten onrechte niet nakomen van deze toezegging kan niet leiden tot het door appellanten beoogde doel dat het vastgestelde beeldkwaliteitsplan als onrechtmatig moet worden aangemerkt en derhalve niet kan worden toegepast.
2.6.     Voorts betogen appellanten dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de ligging van de appartementengebouwen niet in strijd is met het bestemmingsplan, nu het bestemmingsplan voorschrijft dat op 5 meter vanaf de watergang de oever onbebouwd dient te blijven.
Dit betoog slaagt. In artikel 4, derde lid van de planvoorschriften is weliswaar ten aanzien van hoofdgebouwen geen afstandseis ten opzichte van de oever opgenomen, maar in artikel 4, tweede lid, en onder a, van de planvoorschriften is een voldoende concrete bepaling opgenomen, waarin is bepaald dat de oevers bebouwingsvrij dienen te blijven. Het bouwplan voldoet hieraan niet. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.7.    Voorts betogen appellanten dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de verleende vrijstelling niet gebaseerd had mogen worden op artikel 15 van de WRO.
2.7.1.    Dit betoog slaagt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het college de bij besluit van 13 april 2006 gehandhaafde vrijstelling heeft gebaseerd op artikel 4, vijfde lid en onder c, van de planvoorschriften. De verleende vrijstelling ziet op het aantal bouwlagen. Nu de in artikel 4, vijfde lid en onder c, neergelegde vrijstellingsbevoegdheid niet ziet op de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen ten behoeve van het aantal bouwlagen, heeft het college ten onrechte aan dit artikel de bevoegdheid ontleend om vrijstelling te verlenen.
Deze bevoegdheid kan evenmin gevonden worden in artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften, nu een beschrijving in hoofdlijnen zich naar haar aard niet leent voor het toekennen van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 15 van de WRO.
De in bezwaar gehandhaafde vrijstelling ontbeert dan ook een wettelijke basis.
2.8.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 13 april 2006 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt, gelet op het vorenoverwogene, eveneens voor vernietiging in aanmerking.
2.9.    Nu niet gebleken is van daarvoor in aanmerking komende kosten, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 25 april 2007 in zaak nr. 06/1276;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlan van 13 april 2006, kenmerk 2005.009316.dib;
V.    gelast dat de gemeente Skarsterlân  aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom   w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2008
328.