200707784/1.
Datum uitspraak: 5 december 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/39552 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 1 november 2007 in het geding tussen:
Bij besluit van 16 oktober 2007 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de bewaring bevolen en hem schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 november 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2007, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper, ambtenaar bij het Ministerie van Justitie, is verschenen.
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat, samengevat weergegeven, de rechtbank door te overwegen dat hij onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, niet heeft onderkend dat het toepassen van de zogenoemde AC-procedure binnen drie weken na de inbewaringstelling van de vreemdeling voldoende voortvarend is. Daartoe heeft de staatssecretaris aangevoerd dat de vreemdeling op 16 oktober 2007 te kennen had gegeven een asielaanvraag in te willen dienen en de staatssecretaris zich gehouden acht om in ieder geval binnen zes weken na deze datum op de asielaanvraag te beslissen. De rechtbank is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de vreemdeling, zoals ter zitting van de rechtbank is medegedeeld, op 5 november 2007 zou worden overgeplaatst naar het Aanmeldcentrum Schiphol (hierna: het AC Schiphol) om aldaar, in het kader van de zogenoemde AC-procedure, zijn asielaanvraag in te dienen. Voor het oordeel dat hij onvoldoende voortvarend heeft gehandeld bestaat geen grond, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op uitzetting, in bewaring worden gesteld de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g en h.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, duurt de bewaring krachtens het eerste lid, onder b, indien voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag toepassing is gegeven aan artikel 39, in geen geval langer dan zes weken.
2.1.2. Volgens paragraaf C11/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover thans van belang, kan, indien een vreemdeling van wie op grond van de Vw 2000 de vrijheid is ontnomen te kennen geeft een asielaanvraag in te willen dienen, worden besloten de desbetreffende vreemdeling voor de indiening van de aanvraag over te plaatsen naar het AC Schiphol. Op het AC zal de vrijheidsontneming worden voortgezet en zal de desbetreffende vreemdeling in de gelegenheid worden gesteld de asielaanvraag in te dienen. Of de desbetreffende vreemdeling ter behandeling van de asielaanvraag wordt overgeplaatst naar het AC Schiphol wordt beoordeeld in overleg met de Dienst Terugkeer en Vertrek, de Koninklijke marechaussee, dan wel de vreemdelingenpolitie. Aspecten die bij deze beoordeling van belang zijn, zijn onder meer de mogelijkheid van een spoedige uitzetting na een eventuele afwijzing, de capaciteit en beschikbaarheid van tolken op het AC Schiphol en de mogelijkheden tot vervoer van de desbetreffende vreemdeling. Ook omstandigheden gelegen in de persoon van de desbetreffende vreemdeling kunnen hierbij een rol spelen. Het uitgangspunt is dat de desbetreffende vreemdeling ter behandeling van de asielaanvraag wordt overgeplaatst naar het AC Schiphol, aldus deze paragraaf.
2.1.3. In hoger beroep en ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris toegelicht dat een belangrijke consequentie van voormeld beleid is dat de asielaanvraag eerst wordt ingediend en ondertekend op het moment dat de desbetreffende vreemdeling op het AC Schiphol aankomt. Om organisatorische redenen wordt het moment dat de desbetreffende vreemdeling wordt overgeplaatst naar het AC Schiphol in beginsel afgestemd met de dag waarop deze ter zitting bij de rechtbank wordt gehoord in verband met zijn beroep tegen de hem opgelegde maatregel van bewaring. De categorie van de bewaring zal eerst worden gewijzigd, nadat de desbetreffende vreemdeling de asielaanvraag op het AC Schiphol heeft ingediend en de termijn van artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 zal dan ook strikt genomen eerst dan aanvangen.
Met het oog op het belang van de desbetreffende vreemdeling bij een spoedige beslissing op zijn asielaanvraag, hanteert de staatssecretaris de vaste gedragslijn dat binnen zes weken nadat de vreemdeling te kennen heeft gegeven een asielaanvraag in te willen dienen zal worden beslist. Deze handelwijze brengt met zich dat een vreemdeling over het algemeen sneller duidelijkheid verkrijgt over zijn asielaanvraag, aldus de staatssecretaris.
2.1.4. Nu de inbewaringstelling van een vreemdeling ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 slechts is geoorloofd met het oog op de uitzetting, is die maatregel onrechtmatig indien de staatssecretaris na inbewaringstelling van een vreemdeling geen uitzettingshandelingen verricht, dan wel bij de uitzetting onvoldoende voortvarendheid betracht.
Niet in geschil is dat de vreemdeling op 16 oktober 2007 te kennen heeft gegeven een asielaanvraag in te willen dienen. Voorts is niet in geschil dat de vreemdeling om louter organisatorische redenen eerst, nadat hij ter zitting bij de rechtbank is gehoord in verband met zijn beroep tegen de hem opgelegde maatregel, op 5 november 2007 naar het AC Schiphol zou worden overgeplaatst om aldaar zijn asielaanvraag in te dienen en dat de staatssecretaris zich gehouden achtte om tot de op die aanvraag te nemen beslissing handelingen ter fine van uitzetting achterwege te laten en dat deze derhalve niet zijn verricht.
Door te wachten met het overplaatsen van de vreemdeling naar het AC Schiphol tot na de dag waarop hij ter zitting bij de rechtbank was gehoord in verband met zijn beroep tegen de hem opgelegde maatregel, terwijl hieraan geen andere dan de gestelde organisatorische redenen ten grondslag lagen, is de staatssecretaris niet zo spoedig als mogelijk met uitzettingshandelingen begonnen. Deze handelwijze verdraagt zich niet met de bij iedere maatregel van bewaring vereiste voortvarendheid. Dat de staatssecretaris, naar gesteld, als vaste gedragslijn hanteert dat binnen zes weken nadat de vreemdeling te kennen heeft gegeven een asielaanvraag in te willen dienen, daarop zal worden beslist, leidt niet tot een ander oordeel, nu dat hem niet ontslaat van de verplichting om in het kader van de maatregel van bewaring zo voortvarend als redelijkerwijs mogelijk uitzettingshandelingen te verrichten.
De grief faalt.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.N.H. Nguyen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Nguyen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2007
421.
Verzonden: 5 december 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak