ECLI:NL:RVS:2007:BB5860

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701574/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tewerkstellingsvergunningen voor Poolse werknemers door de Centrale organisatie werk en inkomen

In deze zaak heeft de Raad van State op 17 oktober 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van tewerkstellingsvergunningen voor 40 Poolse werknemers door de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI). Appellante had eerder een verzoek ingediend om terug te komen van een besluit van 20 mei 2005, waarin de CWI had geweigerd de vergunningen te verlenen. De rechtbank 's-Gravenhage had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State overwoog dat de CWI terecht had geweigerd de vergunningen te verlenen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. De Afdeling bestuursrechtspraak benadrukte dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht, een aanvrager verplicht is om alle relevante gegevens te verstrekken en dat een nieuwe aanvraag alleen kan worden ingewilligd als er nieuwe feiten zijn die niet eerder konden worden aangevoerd.

De Raad van State bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellante aangevoerde nieuwe feiten niet voldoende waren om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de CWI niet alleen op basis van de nieuwe feiten had kunnen besluiten, omdat er ook andere weigeringsgronden waren die niet waren weerlegd. De uitspraak van de Raad van State bevestigde de strikte toepassing van de weigeringsgronden in de Wet arbeid vreemdelingen, die een restrictief toelatingsbeleid voor buitenlandse werknemers beoogt.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de wetgeving rondom tewerkstellingsvergunningen en benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met hun aanvragen en de bijbehorende documentatie.

Uitspraak

200701574/1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/53829 van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 11 januari 2007 in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2005 heeft de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen (hierna: de CWI) een verzoek van appellante om terug te komen van een eerder besluit, strekkende tot de weigering haar tewerkstellingsvergunningen te verlenen ten behoeve van 40 Poolse werknemers, afgewezen.
Bij besluit van 21 oktober 2005 heeft de CWI het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 januari 2007, verzonden op 19 januari 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 maart 2007 heeft de CWI van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Tilburg, en de CWI, vertegenwoordigd door J.J.M. van den Boogaard, werkzaam bij de CWI, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) wordt een tewerkstellingsvergunning geweigerd, indien voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt beschikbaar is.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, wordt een tewerkstellingsvergunning geweigerd indien het een niet eerder toegelaten vreemdeling betreft, die met de desbetreffende arbeid over een periode van een maand niet ten minste een bedrag verdient gelijk aan het minimumloon, bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, kan een tewerkstellingsvergunning worden geweigerd, indien de werkgever niet kan aantonen voldoende inspanningen te hebben gepleegd de arbeidsplaats door prioriteitgenietend op de arbeidsmarkt beschikbaar aanbod te vervullen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, kan een tewerkstellingsvergunning worden geweigerd, indien van de te vervullen arbeidsplaats de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen of arbeidsomstandigheden beneden het niveau liggen dat wettelijk is vereist of in de desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is.
2.2.    Appellante betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het door appellante aangevoerde weliswaar als nieuw feit kan worden aangemerkt doch dat dit niet kan afdoen aan het eerdere besluit nu hieraan ook andere weigeringsgronden ten grondslag lagen ten aanzien waarvan zij geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft gesteld, niet heeft onderkend dat de omstandigheid dat sprake is van een nieuw feit reeds met zich brengt dat het bestreden besluit had moeten worden vernietigd.
2.2.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 april 2007 in zaak no.
200700590/1; JV 2007/263) moet, indien na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door betrokkene in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.2.2.    Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na de eerdere beslissing zijn voorgevallen of die niet vóór die beslissing konden en derhalve, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van de eerdere beslissing konden en derhalve, gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan de eerdere beslissing kan afdoen.
2.2.3.    Bij besluit van 18 oktober 2001 is een eerdere aanvraag van appellante om verlening van tewerkstellingsvergunningen ten behoeve van de betrokken werknemers afgewezen. Hiertegen heeft zij geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Aan haar verzoek van 15 december 2003 tot heroverweging van deze afwijzing heeft appellante ten grondslag gelegd dat de CWI aan een vergelijkbaar bedrijf in de nabije omgeving op 16 mei 2001 tewerkstellingsvergunningen heeft verleend voor vergelijkbare vreemdelingen met voorbijgaan aan de weigeringsgrond neergelegd in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav.
Hoewel de verlening van de tewerkstellingsvergunningen aan het andere bedrijf dateert van vóór het eerdere afwijzende besluit, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat appellante dit feit, dat haar eerst na het besluit van 18 oktober 2001 bekend is geworden, niet eerder had kunnen inbrengen.
Evenals de rechtbank is de Afdeling voorts van oordeel dat op voorhand is uitgesloten dat dit nieuwe feit kan afdoen aan het eerdere afwijzende besluit, nu aan dat besluit ook andere weigeringsgronden ten grondslag waren gelegd en het nieuwe feit slechts ziet op de weigeringsgrond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav. Het besluit van 18 oktober 2001 was niet alleen gebaseerd op de weigeringsgrond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav, maar ook op de toepasselijkheid van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, respectievelijk artikel 9, aanhef en onder b, van de Wav (oud; thans artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wav).
Het betoog van appellante dat sprake is van een zodanige samenhang van de overige tegengeworpen weigeringsgronden met de weigeringsgrond neergelegd in voormeld artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, dat ook de overige weigeringsgronden niet langer mogen worden tegengeworpen, kan aan het voorgaande niet afdoen, reeds omdat ten aanzien van de weigeringsgrond neergelegd in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wav een dergelijke samenhang ontbreekt. Voorts is volgens paragraaf 2 van de Uitvoeringsregels Wav behorende bij het Delegatie- en Uitvoeringsbesluit Wav uitgangspunt voor de uitvoering van de Wav een consequente toepassing van het restrictieve toelatingsbeleid, hetgeen inhoudt dat in beginsel alle toepasselijke weigeringsgronden waarin de Wav voorziet, zullen worden tegengeworpen.
De rechtbank heeft derhalve terecht en op goede gronden overwogen dat het feit dat de CWI aan het andere bedrijf een tewerkstellingsvergunning heeft verleend, weliswaar een nieuw feit is, maar dat op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd kan afdoen aan het eerdere afwijzende besluit.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink    w.g. Beerse
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007
32-510.