ECLI:NL:RVS:2007:BB5199

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705008/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake illegale bewoning van inpandige woonruimte in manege te Liessel

Op 1 oktober 2007 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Deurne, dat op 1 december 2006 aan de besloten vennootschap T.R. Ranch B.V. heeft opgelegd om de illegale bewoning van een inpandige woonruimte in een manege aan de Leenselweg 4a te Liessel te staken. Dit besluit was voorbereid met afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en er was een dwangsom aan verbonden. T.R. Ranch B.V. heeft tegen dit besluit hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft de zaak op 20 september 2007 ter zitting behandeld, waarbij zowel de verzoekster als het college vertegenwoordigd waren.

De Voorzitter oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien de bewoning in strijd was met het bestemmingsplan. Er was geen concreet zicht op legalisering van de inpandige woonruimte, en het college was niet bereid om vrijstelling te verlenen. De Voorzitter erkende dat de handhaving directe invloed had op de bedrijfsvoering van T.R. Ranch B.V., die een paardenhouderij exploiteert. De belangen van de verzoekster om haar bedrijfsuitoefening voort te zetten, werden in de afweging meegenomen.

Uiteindelijk besloot de Voorzitter om het besluit van het college te schorsen en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekster, alsook tot terugbetaling van het griffierecht. Deze uitspraak heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Uitspraak

200705008/2.
Datum uitspraak: 1 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "T.R. Ranch B.V.", gevestigd te Liessel,
verzoekster,
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 07/390 en 07/129 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 mei 2007 in het geding tussen:
verzoekster
en
het college van burgemeester en wethouders van Deurne.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2006, voorbereid met afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), heeft het college van burgemeester en wethouders van Deurne: (hierna: het college) verzoekster aangeschreven om vóór 1 juli 2007, voor zover thans van belang, de illegale bewoning van de inpandige woonruimte in de manege aan de Leenselweg 4a te Liessel te staken en gestaakt te houden onder oplegging van een dwangsom.
Bij uitspraak van 30 mei 2007, verzonden op 11 juni 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 17 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 17 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door A.L.J. de Rooij en C.J.A. Pfaff, bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. Y. Siewerts, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Niet betwist is dat de bewoning van de inpandige woonruimte in de manege in strijd is met het in artikel 4 van de voorschriften behorende bij het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied, herziening I: manege Leenselweg" neergelegde gebruiksverbod. Het college is dan ook bevoegd om handhavend op te treden.
2.3.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.    Op grond van de stukken en de verklaringen van het college ter zitting staat vast dat het vigerende bestemmingsplan geen mogelijkheden tot legalisering van de inpandige woonruimte biedt. Voorts is het college niet bereid vrijstelling te verlenen, nu reeds een bedrijfswoning aanwezig is en het gemeentelijk en provinciaal beleid zijn gericht op het tegengaan van het bouwen van nieuwe woningen in het buitengebied. Derhalve bestaat geen concreet zicht op legalisering.
2.5.    Ter zitting is onbetwist gesteld dat ten behoeve van het door verzoekster ter plaatse uitgeoefende bedrijf, een paardenhouderij, permanent toezicht is vereist, zodat het noodzakelijk is om ter plaatse te wonen en dat de in het bestemmingsplan voorziene bedrijfswoning reeds lange tijd als burgerwoning in gebruik is en daarom voor hen thans niet beschikbaar is.
Het besluit tot handhaving heeft dan ook directe invloed op de continuering van de bedrijfsvoering van het door de planwetgever ter plaatse toegestane bedrijf. Ter zitting is van de zijde van het college erkend dat dit bedrijfsbelang niet bij de afweging van de belangen is betrokken.
2.6.    Gelet op het vorenstaande, bestaat gerede twijfel of het bestreden besluit in overeenstemming met artikel 3:4 van de Awb is genomen. In verband hiermede bestaat eveneens gerede twijfel of de aangevallen uitspraak in stand zal blijven.
Onder die omstandigheden, en na afweging van de betrokken belangen, waaronder dat van verzoekster om de ter plaatse toegestane bedrijfsuitoefening voort te kunnen zetten, ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Deurne van 1 december 2006, kenmerk HH/2006/12589;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Deurne tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 670,00 (zegge: zeshonderdtweeëntachtig euro en drieëndertig eurocent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Deurne aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Deurne aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens     w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2007
328.