ECLI:NL:RVS:2007:BB1830

Raad van State

Datum uitspraak
6 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704591/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en meldingsplicht in het Schengengebied

In deze zaak heeft de vreemdeling gesteld dat hij over een verblijfsvergunning voor Italië beschikt, waardoor hij rechtmatig in Nederland zou kunnen verblijven en vrij zou mogen reizen binnen het Schengengebied. Echter, het is niet in geschil dat de vreemdeling zich niet binnen de vereiste termijn van drie dagen na zijn binnenkomst in Nederland heeft gemeld bij de korpschef. Dit is een schending van de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 4.48, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Hierdoor is de vreemdeling niet in aanmerking gekomen voor de vrije termijn zoals bedoeld in artikel 12 van de Vreemdelingenwet 2000.

De Raad van State heeft het hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage vernietigd. De rechtbank had eerder de opheffing van de vreemdelingenbewaring bevolen en schadevergoeding toegekend aan de vreemdeling. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank onterecht had geoordeeld over de meldingsplicht en dat de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor de vrijstelling van de meldingsplicht.

De Raad van State heeft het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 16 juni 2007 ongegrond verklaard en er is geen grond voor schadevergoeding. De proceskosten werden niet toegewezen. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 6 augustus 2007.

Uitspraak

200704591/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/24946 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 3 juli 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2007 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de bewaring bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 3 juli 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 juli 2007 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De in de eerste grief opgeworpen rechtsvragen heeft de Afdeling in de uitspraak van 30 juli 2007 in zaak no. 200704578/1 (aangehecht ter voorlichting van partijen) beantwoord. De desbetreffende overwegingen van die uitspraak zijn ook in dit geval van toepassing, zodat de grief leidt tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.2. De tweede grief, die is gericht tegen de gegrondverklaring van het beroep en het bevel tot opheffing van de bewaring, slaagt evenzeer, nu deze beslissingen zijn gegrond op het hiervoor onjuist bevonden oordeel van de rechtbank.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, het beroep tegen het besluit van 16 juni 2007 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg ter zitting van de rechtbank voorgedragen beroepsgronden, in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.3.1. De vreemdeling heeft gesteld dat hij over een verblijfsvergunning voor Italië beschikt, derhalve in het Schengengebied mag reizen en rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Niet in geschil is dat de vreemdeling zich niet binnen drie dagen na binnenkomst hier te lande bij de korpschef heeft gemeld. Hij heeft derhalve niet voldaan aan de in artikel 4.48, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 neergelegde meldingsplicht, hetgeen betekent dat de in artikel 12 van de Vreemdelingenwet 2000 bedoelde vrije termijn reeds hierom niet van toepassing is.
De grond faalt.
2.4. Gelet op het voorgaande zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 16 juni 2007 ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 3 juli 2007 in
zaak no. AWB 07/24946;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens
Voorzitter
w.g. Hazen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2007
452-513.
Verzonden: 6 augustus 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak