ECLI:NL:RVS:2007:BB1747

Raad van State

Datum uitspraak
15 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700630/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving fysiotherapiepraktijk in bestemmingsplan Overbetuwe

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe. Het college had op 6 december 2005 afwijzend beslist op het verzoek van de appellant om handhavend op te treden tegen de uitoefening van een fysiotherapiepraktijk op een specifiek perceel. De appellant was van mening dat de fysiotherapiepraktijk niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan 'De Zuiling', dat de bestemming 'Bijzondere bebouwing, Klasse XI' had.

De rechtbank Arnhem had in een eerdere uitspraak op 15 december 2006 het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De appellant ging hiertegen in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in brieven van 22 januari en 20 februari 2007. De Raad van State heeft de zaak op 23 juli 2007 ter zitting behandeld, waarbij de appellant en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de opsomming van functies in de planvoorschriften niet-limitatief is. Het begrip 'bijzondere bebouwing' kan breder worden geïnterpreteerd dan de appellant voorstelde. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeerde dat de vestiging van een fysiotherapiepraktijk, inclusief medische fitness, onder de bestemming 'bijzondere bebouwing' valt.

Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200700630/1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/3303 van de rechtbank Arnhem van 15 december 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen de uitoefening van een fysiotherapiepraktijk van [derdebelanghebbende] op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 mei 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 februari 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 april 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Zegers is in de gelegenheid gesteld als partij als bedoeld in artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht aan dit geding deel te nemen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2007, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. H.H. Harberink en ing. M.C. Kliest, ambtenaren van de gemeente,  is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Zuiling" heeft het perceel de bestemming "Bijzondere bebouwing, Klasse XI".
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: de planvoorschriften) zijn de gronden aangewezen voor bijzondere bebouwing, klasse XI, uitsluitend bestemd voor het gebruik ten behoeve van bijvoorbeeld een peuterspeelzaal, een wijk-, verenigings- en openbaar gebouw.
2.2.    Appellant betoogt dat de rechtbank het begrip "bijzondere bebouwing" ten onrechte extensief heeft uitgelegd.
2.2.1.    Uit de stukken blijkt dat binnen de fysiotherapiepraktijk een ruimte aanwezig is voor zogenaamde medische fitness. Hierbij wordt onder begeleiding bewegingstherapie gegeven.
De vraag dient te worden beantwoord of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de fysiotherapiepraktijk met de daarbij behorende medische fitness als bijzondere bebouwing in de zin van het bestemmingplan kan worden aangemerkt.
2.2.2.    De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de opsomming van functies in artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften een niet-limitatief karakter heeft. Aan het in genoemd artikellid gebezigde woord "uitsluitend" kan dan ook niet de betekenis worden toegekend dat alleen de bij wijze van voorbeeld in artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften genoemde gebruiksfuncties zijn toegelaten.
De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat aan het woord "uitsluitend" die betekenis toekomt dat, met uitsluiting van andere functies, alleen die functies die onder het begrip "bijzondere bebouwing" zijn te brengen, ter plaatse zijn toegestaan.
2.2.3.    Vast staat dat het bestemmingsplan twee hoofdfuncties kent, te weten "wonen" en "bijzondere bebouwing".
In de planvoorschriften is het begrip "bijzondere bebouwing" niet gedefinieerd en ook de toelichting hierop biedt omtrent de betekenis daarvan geen duidelijkheid. Anders dan appellant, leidt de Afdeling uit de toelichting niet af dat het begrip "bijzondere bebouwing" restrictief moet worden uitgelegd, te meer niet nu de in het planvoorschrift opgesomde functies niet-limitatief zijn bedoeld. Voorts, en anders dan appellant, verzet het rechtszekerheidsbeginsel zich niet tegen een ruime interpretatie van het begrip.
De rechtbank heeft verder met juistheid geoordeeld dat een uitsluiting van niet-openbare en commerciële functies of niet wijkgebonden voorzieningen niet besloten ligt in het begrip "bijzondere bebouwing".
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de planvoorschriften ruimte bieden voor de door het college voorgestane uitleg van het begrip "bijzondere bebouwing" en dat de vestiging van een praktijk voor fysiotherapie en de daarbij behorende medische fitness hieronder kan worden verstaan.
2.2.4.    Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat geen sprake is van een overtreding, zodat het college niet bevoegd was handhavend op te treden.
Het betoog slaagt dan ook niet.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007
328