ECLI:NL:RVS:2007:BB1418
Raad van State
- Hoger beroep
- M.G.J. Parkins de Vin
- T.M.A. Claessens
- D. Roemers
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ongewenstverklaring en intrekking verblijfsvergunning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die ongewenst is verklaard en wiens verblijfsvergunning is ingetrokken. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft op 2 februari 2005 de verblijfsvergunning van de appellant ingetrokken en hem ongewenst verklaard. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 30 september 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 27 maart 2007 het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, die op 13 juli 2007 uitspraak deed.
De Raad van State oordeelt dat de rechtbank niet is ingegaan op de beroepsgrond van de appellant dat de ongewenstverklaring in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De Raad stelt vast dat de ongewenstverklaring van de appellant ten tijde van de uitspraak nog steeds van kracht was, waardoor hij geen rechtmatig verblijf kon hebben. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank moet beslissen over de ongewenstverklaring en de intrekking van de verblijfsvergunning. De Raad verklaart het beroep van de appellant, voor zover gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning, niet-ontvankelijk, omdat de ongewenstverklaring nog steeds voortduurt. De proceskosten in hoger beroep worden vastgesteld op € 322,00, en de Staat der Nederlanden wordt gelast het griffierecht van € 214,00 aan de appellant te vergoeden.