ECLI:NL:RVS:2007:BA9125
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Wagtendonk
- T.M.A. Claessens
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning en medische behandeling in Rusland
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 12 februari 2007 een besluit van de minister tot afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft vernietigd. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag, waarbij de minister had gesteld dat er voldoende medische behandelmogelijkheden in Rusland aanwezig zijn, specifiek in Moskou. De rechtbank oordeelde echter dat de medische behandeling in Moskou voor de vreemdeling in absolute zin onbereikbaar was, en dat het Bureau Medische Advisering (BMA) niet voldoende had onderbouwd dat adequate behandelmogelijkheden in Rusland beschikbaar waren.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister het besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De Raad stelt vast dat de minister zich niet kon baseren op de adviezen van het BMA, aangezien deze adviezen niet voldeden aan de criteria van de Vreemdelingencirculaire 2000. De Raad concludeert dat de staatssecretaris in zijn grieven niet kan worden gevolgd en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de noodzaak voor de minister om adequaat onderzoek te doen naar de beschikbaarheid van medische behandelingen in het land van herkomst van de vreemdeling. De Raad van State onderstreept dat het niet voldoende is om enkel te verwijzen naar behandelmogelijkheden in Moskou, terwijl er substantiële twijfels bestaan over de toegankelijkheid en adequaatheid van die behandelingen.