Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.:AWB 06/38311 (beroep) en AWB 06/04667 (verzoek om voorlopige voorziening)
inzake: [eiser/verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1956, van Russische nationaliteit, wonende te [woonplaats],
eiser/verzoeker, hierna te noemen: eiser,
gemachtigde: mr. J. Jager, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. W.B. Klaus, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie.
1. Op 26 september 2005 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “medische noodsituatie”. Bij besluit van 16 januari 2006 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 23 januari 2006 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het besluit vermeldt onder meer de rechtsgevolgen dat eiser na bekendmaking van het besluit niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en dat eiser Nederland uit eigen beweging binnen 28 dagen moet verlaten. Het bezwaar schort de rechtsgevolgen van het besluit niet op. Bij brief van 23 januari 2006 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. De gronden van het verzoek zijn ingediend bij brief van 13 februari 2006. Op 12 april 2006 is eiser gehoord door een ambtelijke commissie.
2. Bij beroepschrift van 9 juni 2006 heeft eiser beroep ingesteld tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaarschrift. Bij uitspraak van 7 juli 2006 (geregistreerd onder nummer AWB 06/27989) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en bepaald dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een besluit op bezwaar dient te nemen.
3. Het bezwaar is bij besluit van 19 juli 2006 ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 8 augustus 2006 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij brief van 11 augustus 2006 aan partijen medegedeeld dat het petitum van het eerdergenoemde verzoek van 23 januari 2006 thans wordt opgevat als strekkende tot een verbod van uitzetting, zolang nog niet op het ingediende beroepschrift is beslist. De gronden van het beroep en het verzoek zijn ingediend bij brief van 7 september 2006. Op 9 oktober 2006 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. Bij brief van 6 november 2006 heeft eiser nog enkele stukken overgelegd. In het verweerschrift van 7 november 2006 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrond verklaring van het beroep en afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
4. Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 15 november 2006. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. I.A.M. de Groot, ambtenaar bij de IND. Bij brief van 29 november 2006 heeft eiser zijn standpunt nader toegelicht. Bij beslissing van 1 december 2006 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde de zaak door te verwijzen naar de meervoudige kamer.
5. Het onderzoek door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 14 december 2006. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde, mr. W.B. Klaus. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
In dit geding gaat de rechtbank uit van het volgende.
1. Alvorens te beslissen op de aanvraag van eiser, heeft verweerder het Bureau Medische Advisering (BMA) verzocht om een onderzoek in te stellen naar de medische klachten van eiser. Bij nota van 2 januari 2006 heeft het BMA zijn advies uitgebracht. Naar aanleiding van een brief van 11 januari 2006 van M.C. Weijmer, behandelend internist-nefroloog van eiser, is het BMA nagegaan of reden bestaat de nota van 2 januari 2006 aan te passen. In een nota van 2 februari 2006 heeft het BMA aangegeven dat een aanpassing van de nota van 2 januari 2006 niet noodzakelijk is.
2. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag, bezwaar en beroep onder meer de volgende stukken overgelegd:
- Een e-mailbericht van Th.A. Kouwenaar, werkzaam bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, van 23 maart 2005, over de behandelmogelijkheden voor dialysepatiënten in Briansk;
- Een tweetal brieven van M.C. Weijmer, internist-nefroloog, van 20 september 2005 en 11 januari 2006, waarin wordt aangegeven onder welke omstandigheden de behandeling zou kunnen worden overgedragen aan een andere kliniek;
- Een brief van de huisarts van eiser, A. van Raalte, van 25 oktober 2005 met betrekking tot eisers gezondheidstoestand;
- Twee verklaringen, gedateerd 13 februari 2006 en 15 juni 2006 (en beide vertaald op 22 november 2006), van de directeur van het Departement voor Volksgezondheid van Briansk met betrekking tot de feitelijke mogelijkheden om eiser in Briansk te behandelen;
- Een e-mailbericht van N. Hendrix, werkzaam bij de Nederlandse ambassade te Moskou, van 19 mei 2006, waarin wordt bevestigd dat een inwoner van Rusland alleen medisch kan worden behandeld in een staatsziekenhuis als hij in de betreffende stad of gemeente staat geregistreerd;
- Een brief van O. Frantova, arts-allergoloog, van 5 juli 2006 met betrekking tot de organisatie van de gezondheidszorg in Rusland;
- Een brief van dr. C.E.H. Siegert, internist-nefroloog, van 31 oktober 2006 met recente medische informatie over eiser.
Ten aanzien van het beroep
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2.1. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
2.2. Krachtens het derde lid van artikel 3.4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, worden verleend onder een andere beperking dan genoemd in het eerste lid van artikel 3.4 van het Vb 2000. Voor de gevallen waarin sprake is van een medische noodsituatie is dit nader neergelegd in hoofdstuk B8/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
2.3. In hoofdstuk B8/3.3 van de Vc 2000 is aangegeven dat onder een medische noodsituatie wordt verstaan die situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het bestaan van een medische noodsituatie, dient de vreemdeling zich in Nederland te bevinden en dient sprake te zijn van de situatie dat:
- stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en
- de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of een ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen; en
- de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze noodsituatie naar verwachting langer dan een jaar (cursivering rechtbank) zal duren.
Van vorenstaande voorwaarden wordt in beginsel (cursivering rechtbank) niet afgeweken op grond van omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de zorg betreffen.
2.4. Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 3:71, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de wet, afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 en artikel 3.71, tweede lid, van het Vb 2000 is een aantal categorieën vreemdelingen vrijgesteld van het vereiste van het beschikken over een geldige mvv. Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 geldt dit onder meer voor een vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen. Het beleid met betrekking tot de toepassing van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 is neergelegd in de paragrafen B1/1.2.1 en B8/4 van de Vc 2000. Bij een beroep op deze vrijstellingsgrond dient te worden beoordeeld of de vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf en in staat kan worden geacht daar de behandeling van een mvv-aanvraag af te wachten. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst of bestendig verblijf betreffen, worden ingevolge genoemde paragrafen van de Vc 2000 niet betrokken bij de beoordeling.
2.5. Voorts kan de Minister, ingevolge het vierde lid van artikel 3.71 van het Vb 2000, het mvv-vereiste buiten toepassing laten voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de zogenaamde hardheidsclausule). Volgens paragraaf B1/2.2.1 van de Vc 2000 is in ieder geval geen sprake van een zeer uitzonderlijk geval dat tot toepassing van de hardheidsclausule aanleiding geeft, indien de desbetreffende vreemdeling stelt dat de noodzakelijke medische behandeling aan terugkeer, teneinde een mvv te verkrijgen, naar het land van herkomst in de weg staat, maar niet heeft aangetoond dat er sprake is van een medische noodsituatie.
3. Aan de orde is de vraag of eiser in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 dan wel op grond van artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000. In dit kader is tussen partijen in geschil of de voor eiser noodzakelijke behandeling in zijn land van herkomst beschikbaar is.
4.1 Blijkens de eerder genoemde nota van het BMA van 2 januari 2006 heeft eiser autosomale dominante familiaire cystenieren, waarvoor hij sinds februari 2005 nierfunctievervangende therapie ondergaat in de vorm van intermitterende nierdialyse, drie maal per week gedurende vier uur. Daarnaast wordt hij behandeld met medicatie bestaande uit bloeddrukverlagende middelen, fosfaatbinders, erytropoëtine en vitamine D preparaten. Volgens het BMA zal eiser levenslang moeten worden behandeld in de vorm van dialyse dan wel niertransplantatie. Er zijn naar het oordeel van de medisch adviseur voldoende adequate behandelmogelijkheden aanwezig in eisers land van herkomst. Hemodialyse is mogelijk in het City Hospital nummer 20 te Moskou. Alle benodigde medicatie is in Rusland verkrijgbaar. Niertransplantatie kan verricht worden in het Russisch wetenschappelijke Instituut voor transplantatie, afdeling niertransplantatie. Echter op basis van vele klachten van patiënten concludeert de medische adviseur dat het momenteel zeer moeilijk is en ook nogal riskant om een niertransplantatie in Rusland te ondergaan. In de nota wordt voorts opgemerkt dat het uitblijven van de behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, aangezien eiser zonder hemodialyse binnen een korte tijd zal komen te overlijden. Ten slotte wordt aangegeven dat eiser kan reizen met gangbare vervoermiddelen, maar dat er wel medische voorzieningen voor, tijdens en na de reis noodzakelijk zijn. Er moet volgens de medische adviseur een goede regeling zijn met betrekking tot het uitvoeren van hemodialyse voor en na de reis, er dienen voldoende rustmomenten tijdens de reis te zijn en eiser moet gedurende de reis kunnen beschikken over de hem voorgeschreven medicatie.
4.2. Verweerder heeft zich blijkens het bestreden besluit en het verweerschrift - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Blijkens de nota van het BMA van 2 januari 2006 is de voor eiser noodzakelijke behandeling mogelijk in het City Hospital nummer 22 te Moskou. Daarnaast is gebleken dat de behandeling van eiser voorhanden is in Briansk, waar eiser vandaan komt. Uit de BMA-nota volgt voorts dat eiser in staat moet worden geacht te reizen. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat het op voorhand onmogelijk moet worden geacht om bij de uitzetting te voldoen aan de in de nota van het BMA vermelde modaliteiten, zodat de uitzetting van eiser mogelijk moet worden geacht.
Hetgeen eiser heeft aangevoerd omtrent de mogelijkheden om zich in Moskou te laten behandelen heeft betrekking op de feitelijke toegankelijkheid en niet op de beschikbaarheid van de medische zorg en kan derhalve ingevolge het beleid niet bij de beoordeling worden betrokken.
Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd en daar nog aan toegevoegd dat ingevolge het ter zake geldende beleid ook het bestaan van wachtlijsten voor de behandeling in het ziekenhuis in Briansk de feitelijke toegankelijkheid betreft en derhalve geen rol kan spelen. Wel moet aan eiser worden toegegeven dat uit de verklaring van de directeur van het Departement voor Volksgezondheid van Briansk van 15 juni 2006 lijkt te volgen dat eiser niet in Briansk kan worden behandeld. Uit diezelfde verklaring blijkt dat twee maal is geprobeerd om vanuit het ziekenhuis in Briansk een patiënt voor behandeling in Moskou geplaatst te krijgen. Beide verzoeken zijn afgewezen, maar niet is gebleken dat eiser bijvoorbeeld een dergelijke poging heeft ondernomen.
4.3. Eiser heeft zich in beroep - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte geen vrijstelling heeft verleend van het mvv-vereiste. De voor eiser noodzakelijke zorg is immers voor eiser niet beschikbaar in zijn land van herkomst. Niet is betwist dat eiser direct na zijn reis dient te worden gedialyseerd en dat een onderbreking van de voor eiser noodzakelijke behandeling tot zeer ernstige gevolgen zal leiden. Verweerder kan niet volhouden dat eiser voor zijn behandeling terecht kan bij het City-Hospital nummer 22 in Moskou. Eiser verwijst in dit kader naar hetgeen in de - door verweerder niet betwiste - verklaring van 6 juli 2006 van O. Frantova is verklaard met betrekking tot de wijze waarop de gezondheidszorg in Rusland is georganiseerd. Eiser is niet geregistreerd in Moskou en kan daar ook niet worden geregistreerd. Eiser kan derhalve geen gebruik maken van de medische voorzieningen in Moskou. Ook kan verweerder niet worden gevolgd in zijn stelling dat eiser in het ziekenhuis in Briansk kan worden behandeld. Hierbij is allereerst van belang dat noch door het BMA noch door SOS-international melding wordt gemaakt van dit ziekenhuis. Verder blijkt uit het e-mailbericht van Th.A. Kouwenaar van 23 maart 2005 dat er voor patiënten met dezelfde ziekte als eiser een aanzienlijke wachtlijst bestaat en dat daar recent negen patiënten zijn geweigerd en daarmee tot een zekere dood zijn veroordeeld. Deze omstandigheid heeft, anders dan door verweerder is overwogen, geen betrekking op de feitelijke toegankelijkheid. Het gaat immers niet om een financiële of geografische belemmering. Er is gewoonweg geen (directe) behandeling mogelijk voor alle patiënten die op de wachtlijst staan. Nu er voorts geen enkele aanwijzing is dat eiser direct na aankomst bovenaan de wachtlijst zal worden geplaatst, is de conclusie dat de voor eiser noodzakelijke behandeling niet beschikbaar is. Voorts valt niet in te zien op grond waarvan verweerder tot de conclusie komt dat bij een uitzetting niet op voorhand onmogelijk is dat zou kunnen worden voldaan aan de modaliteiten die het BMA nodig acht.
Ten slotte is van belang dat eisers situatie ernstig achteruit is gegaan. Verweerder was hiervan op de hoogte, aangezien eiser niet op de hoorzitting is verschenen omdat hij buiten het IND-gebouw in elkaar is gezakt, waarna hij direct naar het ziekenhuis is vervoerd en daar geruime tijd opgenomen is geweest. Verweerder heeft deze verslechtering van eisers medische situatie ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken. De weigering van verweerder om eiser in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning leidt er bovendien toe dat hij niet op de transplantatie-lijst kan worden geplaatst en dat hij evenmin in een verpleeghuis kan worden opgenomen.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
6.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de door eiser geschetste onmogelijkheid om zich in Moskou te registreren geen betrekking op de feitelijke toegankelijkheid maar op de beschikbaarheid van de medische zorg. In paragraaf B8/4 van de Vc 2000 is weliswaar bepaald dat de omstandigheid dat een vreemdeling mogelijk voor het ondergaan van een medische behandeling aanzienlijke geografische afstanden moet afleggen dan wel zijn woonplaats mogelijk binnen het land van herkomst moet verplaatsen, ziet op de feitelijke toegankelijkheid. In het onderhavige geval is echter sprake van een wezenlijk andere situatie. De door eiser geschetste onmogelijkheid houdt immers in dat hij zich, ook al zou hij dat wensen, op geen enkele wijze in Moskou kan laten registreren. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat deze gestelde onmogelijkheid tot gevolg heeft dat de in het City Hospital nummer 22 te Moskou verschafte medische behandeling voor eiser in absolute zin onbereikbaar en derhalve niet beschikbaar is. In zoverre verschilt de onderhavige situatie dan ook van hetgeen in de eerder genoemde paragraaf B8/4 van de Vc 2000 is bepaald met betrekking tot (relatieve) geografische belemmeringen.
6.2. Nu eiser in bezwaar gemotiveerd heeft betwist dat de door verweerder genoemde behandeling in Moskou beschikbaar is, had verweerder bij het nemen van het bestreden besluit hiernaar nader onderzoek moeten doen. Het bestreden besluit is in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd.
7. Met betrekking tot de door verweerder aangegeven mogelijke medische behandeling in Briansk, overweegt de rechtbank als volgt. Door het gebruik van de woorden “in beginsel” biedt de in paragraaf B8/3.3 van de Vc 2000 gebruikte formulering verweerder ruimte om bij toepassing van zijn beleid onder bijzondere omstandigheden, ook als deze de feitelijke toegankelijkheid van de zorg betreffen, af te wijken van de in het beleid gestelde voorwaarden. Weliswaar heeft de ruimte in het beleid naar zijn bewoordingen strikt genomen betrekking op de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning onder de beperking medische noodsituatie, maar uit het beleid kan worden afgeleid dat indien een vreemdeling in aanmerking komt voor deze vergunning, hij van het mvv-vereiste wordt vrijgesteld. Eiser heeft in dit kader gemotiveerd en onderbouwd aangevoerd dat in het ziekenhuis van Briansk een wachtlijst bestaat voor patiënten die nierdialyse moeten ondergaan. Dit is door verweerder niet betwist. Evenmin is tussen partijen in geschil dat eiser, indien hij op een wachtlijst wordt geplaatst en derhalve nierdialyse uitblijft, op korte termijn in een medische noodsituatie zal geraken en binnen korte termijn zal komen te overlijden. Weliswaar is in het beleid (paragraaf B8/4 van de Vc 2000) bepaald dat de omstandigheid dat voor een bepaalde medische behandeling lange wachttijden gelden, niet kan leiden tot de conclusie dat om medische redenen verblijf dient te worden toegestaan omdat de vreemdeling in dat opzicht niet zal verschillen van vele van zijn landgenoten, doch in het beleid is kennelijk niet voorzien in de situatie als de onderhavige waarin het bestaan van de wachtlijst zeker tot de dood van eiser leidt. Verweerder had, gelet op de aldus door eiser aangevoerde bijzondere omstandigheden, moeten beoordelen of op grond daarvan aanleiding bestond eiser in afwijking van de in het beleid gestelde voorwaarden vrij te stellen van het mvv-vereiste. Nu verweerder dit heeft nagelaten is het bestreden besluit ook in zoverre onvoldoende gemotiveerd.
8. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Aan bespreking van hetgeen door eiser overigens is aangevoerd, komt de rechtbank in verband hiermee, niet meer toe.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
9. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
10. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
11. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1127,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting; waarde per punt
€ 322,--).
12. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 en artikel 8:82, vierde lid van de Awb wijst de recht¬bank, respectievelijk de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver¬goeding van het door eiser betaalde griffierecht.
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 06/38311
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
De voorzieningenrechter
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 06/04677
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 1127,-- (zegge: elfhonderd en zevenentwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 279, -- (zegge: tweehonderd en negenenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 12 februari 2007 door mr. M.S. Schothorst, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, en mrs. C.P.E. Meewisse en H.J.M. Baldinger, rechters, in tegenwoordigheid van L. Fernández Ferreiro, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier De voorzitter
De griffier is buiten de staat de uitspraak te ondertekenen.
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.