200608109/1.
Datum uitspraak: 20 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06/7555 en AWB 06/7554 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 oktober 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg.
Bij besluit van 9 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van een stacaravan als woonruimte op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te staken.
Bij besluit van 7 september 2006 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 oktober 2006, verzonden op 18 oktober 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 8 november 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 april 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 februari 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door ing. J.L. van Brecht, en het college, vertegenwoordigd door H. van der Ster en mr. T. van den Driesche, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het betoog van appellant dat op grond van het overgangsrecht van handhavend optreden had dienen te worden afgezien betreft een herhaling van hetgeen hij bij de voorzieningenrechter heeft aangevoerd. De voorzieningenrechter heeft met juistheid geoordeeld dat het gebruik van de stacaravan in strijd is met het huidige bestemmingsplan en dat dit gebruik niet beschermd wordt door de daarin opgenomen overgangsbepaling. Immers het gebruik was tevens in strijd met het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Leidschendam 1978", dat op 17 februari 1984 van kracht is geworden. Dat vóór 1984 sprake was van bewoning van de stacaravan is door appellant aangetoond noch aannemelijk gemaakt, zodat tevens geen beroep kan worden gedaan op de overgangsbepaling in het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Leidschendam 1978". Het college was derhalve bevoegd handhavend op te treden.
2.1.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.1.2. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bestond geen concreet zicht op legalisering. Het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Leidschendam 2001" biedt geen mogelijkheden tot legalisering. Tevens heeft de voorzieningenrechter met juistheid geoordeeld dat mede gelet op de omstandigheden dat het gebruik van de stacaravan in strijd is met het toekomstige bestemmingsplan en het beleid van het college gericht is op het tegengaan van bebouwing in het buitengebied ter bescherming van het open karakter van het landelijk gebied, het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen weigeren als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.1.3. Voorts heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat appellant geen beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt. Immers van de kant van het college is nimmer aangegeven dat niet handhavend zou worden opgetreden tegen het strijdige gebruik.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2007