ECLI:NL:RVS:2007:BA3709

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606660/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bouwvergunning door college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp

In deze zaak gaat het om de intrekking van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp. Appellante had op 17 oktober 1995 een bouwvergunning verkregen voor de uitbreiding van haar woning met een serre. Op 8 november 2005 verzocht appellante het college om de intrekking van deze bouwvergunning. Het college heeft hierop besloten de vergunning in te trekken, wat leidde tot bezwaar van appellante. Het college verklaarde het bezwaar op 7 februari 2006 niet-ontvankelijk. Appellante ging hiertegen in beroep bij de rechtbank 's-Gravenhage, die op 27 juli 2006 het beroep ongegrond verklaarde.

Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 5 april 2007 is appellante in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De Raad van State heeft overwogen dat appellante als vergunninghoudster zelf om de intrekking van de vergunning heeft verzocht. Hierdoor heeft het college terecht geconcludeerd dat appellante geen belang heeft bij haar bezwaar. De schade die appellante stelt te hebben geleden, is niet het gevolg van de intrekking, maar heeft te maken met de eerdere verlening van de bouwvergunning, wat niet in deze procedure kan worden behandeld.

De Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank de uitspraak terecht heeft bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De beslissing van de rechtbank blijft dus in stand, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 25 april 2007.

Uitspraak

200606660/1.
Datum uitspraak: 25 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Leiderdorp,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/962 van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 juli 2006 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp (hierna: het college) op verzoek van appellante het besluit van 17 oktober 1995, waarbij aan appellante bouwvergunning is verleend voor het uitbreiden van de woning op het perceel [locatie] te Leiderdorp met een serre, ingetrokken.
Bij besluit van 7 februari 2006 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 27 juli 2006, verzonden op 31 juli 2006, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 8 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 29 september 2006 en 9 oktober 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 november 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 13 november 2006 heeft appellante een nadere reactie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2007, waar appellante in persoon en het college, vertegenwoordigd door J.C. Borst, ambtenaar van de gemeente, bijgestaan door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De Afdeling heeft geen aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:60 van de Algemene wet bestuursrecht de door appellante bedoelde getuige op te roepen, nu het horen van deze getuige mede gelet op hetgeen hierna wordt overwogen redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2.2.    Vaststaat dat appellante als vergunninghoudster het college bij brief van 15 september 2005 heeft verzocht om intrekking van de bouwvergunning van 17 oktober 1995. Het college heeft naar aanleiding van dit verzoek de bouwvergunning op grond van artikel 59, eerste lid en onder e, van de Woningwet ingetrokken.
Nu overeenkomstig haar aanvraag is besloten, heeft het college terecht geconcludeerd dat appellante geen belang heeft bij haar bezwaar.
Voor zover appellante stelt schade te hebben geleden, moet worden geconstateerd dat deze schade geen gevolg is en kan zijn van het besluit tot intrekking. Uit de eigen stellingen van appellante kan ook niet anders worden afgeleid dan dat die schade volgens appellante verband houdt met genoemd besluit van 17 oktober 1995 tot verlening van de bouwvergunning. Dit besluit kan in het kader van deze procedure niet aan de orde worden gesteld.
2.3.    Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar terecht ongegrond verklaard.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2007
328-530.