ECLI:NL:RVS:2007:BA1670

Raad van State

Datum uitspraak
28 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604635/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor woningverandering in Lelystad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 23 mei 2006 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. Appellanten, bewoners van Lelystad, waren in beroep gegaan tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Lelystad, dat op 1 juli 2005 een reguliere bouwvergunning had verleend aan [vergunninghouder] voor het veranderen en vergroten van een woning op het perceel [locatie]. De appellanten stelden dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, omdat het geen vergroting van het hoofdgebouw betrof, maar van de aanbouw. De rechtbank oordeelde echter dat het bouwplan, na realisatie, deel zou gaan uitmaken van het hoofdgebouw, en dat de hoogte van het hoofdgebouw binnen de toegestane grenzen viel volgens de planvoorschriften. De Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200604635/1.
Datum uitspraak: 28 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06/934 en 06/936 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 mei 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lelystad (hierna: het college) aan [vergunninghouder] reguliere bouwvergunning verleend voor het veranderen/vergroten van een woning, gelegen op het perceel [locatie] te Lelystad (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 maart 2006 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 mei 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 22 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Vergunninghouder, die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, heeft bij brief van 17 juli 2006 een reactie ingediend.
Bij brief van 14 augustus 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2007, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. C. Lubben, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Bos, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, in persoon en bijgestaan door mr. L. Bolier, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe voeren zij aan dat het bouwplan geen vergroting van het hoofdgebouw betreft, maar een vergroting van de aanbouw.
2.1.1.    Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Havendiep Zuid, deelplan 1" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woongebied".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften zijn de op de plankaart voor "Woongebied" aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden.
Ingevolge artikel 4, vijfde lid, onder h, van de planvoorschriften mag de hoogte van eengezinshuizen niet meer dan 11 m bedragen.
Ingevolge artikel 4, zesde lid, onder d, van de planvoorschriften mag de hoogte van de aanbouwen en bijgebouwen niet meer dan 3 m bedragen.
Ingevolge artikel 1, onder 3, van de planvoorschriften wordt onder aanbouwen en bijgebouwen verstaan: een gebouw of deel van een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals bijkeukens, serres, garages en bergingen.
Ingevolge artikel 1, onder 14, van de planvoorschriften wordt onder hoofdgebouw verstaan: een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn functie, constructie en/of afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, waaronder begrepen de in- of aanbouwen of aangebouwde bijgebouwen die functioneel verbonden zijn aan en in vormgeving en materiaalgebruik onderdeel uitmaken van dat hoofdgebouw.
2.1.2.    Het bouwplan voorziet in twee slaapkamers en een overloop op de eerste verdieping van de woning. Deze vertrekken zullen gedeeltelijk worden gerealiseerd op de woonkamer en gedeeltelijk op het deel van de woning dat oorspronkelijk is gebouwd als garage/berging en thans op het bouwplan staat vermeld als onbenoemde ruimte. Het bouwplan voorziet voorts in het verwijderen van de garagedeur en het in plaats daarvan plaatsen van een pui. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat, gelet op het bepaalde in artikel 1, onder 3 en 14, van de planvoorschriften, het bouwplan na realisering deel zal gaan uitmaken van het hoofdgebouw. Met realisering van het bouwplan zal de hoogte van het betreffende gedeelte van het hoofdgebouw 5,78 m bedragen, hetgeen op grond van artikel 4, vijfde lid, onder h, van de planvoorschriften is toegestaan. Het bouwplan is voor het overige ook niet in strijd met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan staat, anders dan appellanten betogen, er niet aan in de weg dat de onbenoemde ruimte die oorspronkelijk een aanbouw was in de zin van artikel 1, onder 3, van de planvoorschriften, met de uitvoering van het bouwplan verandert in een deel van het hoofdgebouw als bedoeld in artikel 1, onder 14, van de planvoorschriften. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink                                  w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer                    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2007
328-531.