ECLI:NL:RVS:2007:AZ9543

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604098/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning en vrijstelling voor garage/veranda in Tiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 20 februari 2006 het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tiel ongegrond verklaarde. Het college had op 18 oktober 2004 een vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vernieuwen van een garage/veranda op een perceel in Tiel. Appellant, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college de vrijstelling mocht verlenen. Hij voerde aan dat niet voldaan was aan de voorwaarden voor het verlenen van een vrijstelling volgens het bestemmingsplan en de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).

De Raad van State heeft de zaak op 23 januari 2007 ter zitting behandeld. Appellant was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en het college was vertegenwoordigd door een ambtenaar. De Raad overwoog dat appellant zijn hoger beroep had beperkt tot het besluit op bezwaar van 21 juni 2005, dat de bezwaren tegen het besluit van 18 oktober 2004 ongegrond verklaarde. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vrijstelling was verleend op basis van artikel 19, derde lid, van de WRO, en dat de door appellant aangevoerde gronden niet ter zake deden.

De Raad van State oordeelde verder dat er geen reden was om aan te nemen dat de vrijstelling niet verleend had mogen worden op basis van verkeersveiligheid, en dat de garage/veranda niet in strijd was met de Wegenwet. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200604098/1.
Datum uitspraak: 28 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 05/2489 en 05/2554 van de rechtbank Arnhem van 20 februari 2006 in het geding tussen:
appellant en [wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tiel.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tiel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het geheel vernieuwen/veranderen van een garage/veranda op het perceel [locatie] te Tiel (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 juni 2005 heeft het college, voor zover hier van belang, de bezwaren van appellant tegen het besluit van 18 oktober 2004 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 februari 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 31 mei 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 juni 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 22 oktober 2006 heeft [vergunninghouder], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Bij brief van 24 oktober 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2007, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. W.J. van Hattum, advocaat te Hedel, en het college, vertegenwoordigd door W.P.H.M. Rovers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is gehoord [vergunninghouder], in persoon verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ter zitting heeft appellant het hoger beroep beperkt tot het besluit op bezwaar van 21 juni 2005, voor zover daarbij zijn bezwaren tegen het besluit van 18 oktober 2004 ongegrond zijn verklaard.
2.2.    Hetgeen appellant heeft aangevoerd omtrent onjuistheden in de aanvraag om bouwvergunning van 22 december 2003, is niet in beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds voor de rechtbank had kunnen worden aangevoerd en appellant dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de rechtszekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
2.3.    Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen vrijstelling voor het bouwplan mocht verlenen, nu noch is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Drumpt 1976" noch aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Dit betoog ziet eraan voorbij dat met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling is verleend, zodat de vraag of aan de door appellant bedoelde voorwaarden is voldaan niet ter zake doet.
2.4.    Voorts betoogt appellant dat de rechtbank heeft miskend dat geen vrijstelling verleend had mogen worden, omdat [vergunninghouder] zijn auto niet in de garage/berging op het perceel kan parkeren zonder over de door appellant gehuurde grond te rijden, het bouwplan ook overigens een verkeersonveilige situatie bewerkstelligt en vanwege zijn ligging in strijd is met de Wegenwet.
2.4.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat, gelet op de verkeerskundige analyse van 27 januari 2004 en de aanvullende analyse van 4 februari 2005, geen reden is om te veronderstellen dat de vrijstelling uit een oogpunt van verkeersveiligheid niet verleend had mogen worden. Gelet op de ter zitting getoonde dvd is evenmin aannemelijk geworden dat [vergunninghouder] zijn auto niet in de garage/berging op het perceel kan parkeren zonder over de door appellant gehuurde grond te rijden. Ook indien zulks wel het geval zou zijn, zou daarin geen doorslaggevende reden zijn gelegen om de vrijstelling te weigeren. Immers, de door appellant van de gemeente gehuurde grond maakt onderdeel uit van een plein, dat voor een ieder toegankelijk is, zodat op grond van de Wegenwet geen belemmering bestaat voor [vergunninghouder] om daarover te rijden.
Anders dan in de door appellant genoemde uitspraak van de Afdeling van 14 april 2004 in zaak no.
200305780/1is de thans in geding zijnde garage/veranda niet gebouwd op de openbare weg. Van strijd met de Wegenwet is dan om die reden geen sprake, zodat de vergelijking met die uitspraak niet opgaat.
2.5.    Appellant betoogt ten slotte dat de garage/veranda niet op de vergunde wijze is gebouwd en wordt gebruikt. Wat hiervan zij, dit kan in het kader van de voorliggende procedure, die uitsluitend betrekking heeft op de verleende vrijstelling en bouwvergunning, niet aan de orde komen.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump                       w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter                         ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2007
328-499.