ECLI:NL:RVS:2007:AZ7445

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603796/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • H.P.J.A.M. Hennekens
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke intrekking van vergunning voor melkrundveehouderij en niet-ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak heeft de Raad van State op 31 januari 2007 uitspraak gedaan over de gedeeltelijke intrekking van een vergunning voor een melkrundveehouderij. De vergunning was oorspronkelijk verleend op 11 oktober 2005, maar werd op 4 april 2006 gedeeltelijk ingetrokken door het college van burgemeester en wethouders van Bergen (Limburg). De appellant, die in beroep ging tegen deze intrekking, stelde dat de vergunning nog steeds geldig was. De zaak werd behandeld op 19 december 2006, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. ing. A.P.J. Timmermans en de verweerder door ambtenaren van de gemeente.

De Raad van State overwoog dat op 6 december 2006 het Besluit landbouw milieubeheer in werking was getreden, wat van invloed was op de geldigheid van de vergunning. Aangezien de vergunning betrekking had op het houden van 55 stuks melkrundvee, viel deze onder de reikwijdte van het Besluit. Hierdoor was de vergunning van rechtswege vervallen. De Raad van State concludeerde dat het beroep van de appellant zich richtte tegen een besluit dat niet meer bestond, waardoor hij geen procesbelang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de intrekking.

De Raad van State verklaarde het beroep van de appellant niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling werd genomen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak de beslissing ondertekenden.

Uitspraak

200603796/1.
Datum uitspraak: 31 januari 2007.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (Limburg),
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2006 heeft verweerder de bij besluit van 11 oktober 2005 aan [vergunninghouder] verleende vergunning, als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer, op grond van artikel 8.26, eerste lid, van de Wet milieubeheer, gedeeltelijk ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 19 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2006, beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. ing. A.P.J. Timmermans, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. G.J.M Geveling en A.F. Duffhues, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 6 december 2006 is het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit) inwerking getreden.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit is dit besluit van toepassing op een melkrundveehouderij.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit is dit besluit niet van toepassing op een inrichting als bedoeld in artikel 2, indien meer dan 200 stuks melkrundvee worden gehouden, exclusief bijbehorend vrouwelijk jongvee jonger dan 2 jaar.
2.2.    De bij het bestreden besluit gedeeltelijk ingetrokken vergunning van 11 oktober 2005 ziet op het houden van 55 stuks melkrundvee en 55 stuks jongvee in de inrichting op het adres [locatie] te [plaats] (hierna: de inrichting). Ter zitting is vast komen te staan dat de inrichting onder de reikwijdte van het Besluit valt. Gelet hierop is de vergunning van 11 oktober 2005 van rechtswege komen te vervallen. Nu het beroep van appellant zich richt tegen het gedeeltelijk intrekken van de van rechtswege vervallen vergunning heeft hij geen belang meer bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Nu ook anderszins niet is gebleken dat appellant nog processueel belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.3.    Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll      w.g. Van Leeuwen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2007.
312-492.