Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 26 mei 2023 in de zaak tussen
Milieuvereniging Land van Cuijk, uit Mill, eiseres
[naam]uit [vestigingsplaats] (derde-partij)
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtsvoorganger van de derde-partij exploiteerde een veehouderij aan de [adres] . Deze locatie bevindt zich in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden Sint Jansberg, Oeffelter Meent en Maasduinen. Voor de exploitatie is op 5 juli 1994 een Hinderwetvergunningvergunning verleend. Op grond van deze vergunning mochten in de inrichting maximaal 165 stuks melkvee en 120 stuks vrouwelijk jongvee aanwezig zijn.
- Op 10 maart 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders (B&W) van de gemeente Grave aan de rechtsvoorganger van de derde-partij een last onder dwangsom opgelegd omdat de inrichting niet conform de melding van 5 juli 1994 in werking was en geen melding was gedaan van de gewijzigde bedrijfsvoering. Er moest binnen 6 maanden alsnog een volledige melding worden ingediend. Dit besluit is onherroepelijk. In het besluit is aangegeven dat binnen de inrichting al sinds 2006 geen melkkoeien meer worden gehouden en dat de melktank en melkkoeling zijn verwijderd. Sinds 2018 is er geen jongvee meer gehouden en de 7 jaren daarvoor ook al veel minder dan gemeld. Sinds 2018 zijn met enige regelmaat ongeveer 30 paarden gehouden en hiervoor zijn 48 ligboxen verwijderd en zijn paardenboxen geplaatst.
- Op 22 oktober 2021 heeft eiseres het college verzocht om preventief handhavend op te treden jegens de derde-partij omdat er voor de situatie aan de [adres] geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is verleend.
- Op het bedrijf worden op dit moment 50 stuks melkrundvee met bijbehorend jongvee gehouden.
Hiermee is kennelijk sprake van een bewuste wijziging van de werking van de inrichting. Dit blijkt niet alleen uit de bestendigheid van de doorgevoerde veranderingen in duur, maar bovendien blijkt dit uit de omstandigheid dat de bedrijfsvoering drastisch is gewijzigd. De gemelde situatie gaat immers uit van de exploitatie van een eigen melkveehouderij, terwijl de feitelijke bedrijfsvoering neerkomt op de verhuur van agrarische bedrijfsgebouwen voor het stallen van vee door derden. Voor wat betreft het niet langer houden van melkvee blijkt dit voorts uit de omstandigheid dat de melktank en de melkkoeling uit de inrichting zijn verwijderd. Voor wat betreft het houden van paarden blijkt dit uit de omstandigheid dat op de plek van 48 ligboxen voor rundvee paardenboxen zijn gerealiseerd.”
- Na de bewuste wijziging is geen sprake van continuïteit of overeenstemming ten aanzien van de voorwaarden waaronder de activiteit wordt uitgevoerd.
- De eerder verleende Hinderwetvergunning is vervallen.
- Omdat een melding is vereist voor de herstart op grond van artikel 1.10, eerste lid, van het Abm kan geen referentiesituatie worden ontleend aan de eerder verleende Hinderwetvergunning.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op om binnen 3 maanden na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college aan eiseres het griffierecht van € 365,00 moet vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres, begroot op € 1.674,00.
de uitspraak te ondertekenen