200604934/1.
Datum uitspraak: 17 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05-3496 van de rechtbank Haarlem van 23 mei 2006 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland.
Bij besluit van 27 april 2005 heeft het college van hoofdingelanden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, voor zover thans van belang, het peilbesluit Hollands Bloementuin, noord vastgesteld.
Bij besluit van 21 juni 2005 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: gedeputeerde staten) goedkeuring verleend aan dit peilbesluit.
Bij uitspraak van 23 mei 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juli 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 juli 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 augustus 2006 heeft het college van hoofdingelanden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het college), dat in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, medegedeeld geen reactie in te dienen.
Bij brief van 26 september 2006 hebben gedeputeerde staten van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2006, waar gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door M.T. Hoekzema, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college, vertegenwoordigd door ing. G. Galama en ing. I.B. Kemeling, beiden ambtenaar van het hoogheemraadschap.
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet op de waterhuishouding (hierna: de Wwh) stelt een kwantiteitsbeheerder of kwaliteitsbeheerder, niet zijnde het Rijk, met betrekking tot oppervlaktewateren onder zijn beheer een beheersplan vast. Bij die vaststelling wordt rekening gehouden met het provinciaal plan voor de waterhuishouding.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Wwh, voor zover hier van belang, is een kwantiteitsbeheerder in daartoe aan te wijzen gevallen verplicht voor oppervlaktewateren onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen en wordt bij het vaststellen van het peilbesluit rekening gehouden met het in artikel 9 bedoelde beheersplan, dat van toepassing is op de oppervlaktewateren waarop het peilbesluit betrekking heeft.
Ingevolge artikel 148 van de Waterschapswet zijn, voor zover hier van belang, gelezen in samenhang met artikel 53 van het Reglement van bestuur voor het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, peilbesluiten, als bedoeld in artikel 16 van de Wwh, aan de goedkeuring van gedeputeerde staten onderworpen.
Ingevolge artikel 149 van die wet kan goedkeuring slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
2.2. Appellant betoogt - zakelijk weergegeven - dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat gedeputeerde staten in redelijkheid goedkeuring hebben kunnen verlenen aan het peilbesluit van 27 april 2005, nu dit besluit is genomen in strijd met hetgeen is neergelegd in de "Toelichting op het ontwerp-peilbesluit Hollands Bloementuin" van 5 juni 2001.
2.2.1. Dit betoog faalt. Het door appellant genoemde ontwerp-peilbesluit is, mede naar aanleiding van de destijds ingebrachte zienswijzen, voor het noordelijk deel van Hollands Bloementuin nimmer vastgesteld. Reeds hierom kon appellant daaraan geen gerechtvaardigde verwachtingen ontlenen.
Voor zover appellant opkomt tegen de breedte van de waterlopen en tegen het niet aanleggen van buffers en laagwaterpeilsloten, kunnen deze bezwaren in de onderhavige procedure niet aan de orde komen, nu ze betrekking hebben op uitvoeringswerkzaamheden die verband houden met het op 27 april 2005 door het college vastgestelde waterinfrastructuurplan en niet met het hier aan de orde zijnde goedkeuringsbesluit.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat in hetgeen door appellant is aangevoerd geen grond is gelegen voor het oordeel dat gedeputeerde staten niet in redelijkheid goedkeuring hebben kunnen verlenen aan het peilbesluit van 27 april 2005.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. R.R. Winter en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblomw.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2007