ECLI:NL:RBHAA:2006:AX5375

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05-3496 BESLU
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van goedkeuring peilbesluit door het hoogheemraadschap in het kader van waterhuishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 23 mei 2006 uitspraak gedaan over de goedkeuring van een peilbesluit door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Het peilbesluit, dat op 27 april 2005 door het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier was vastgesteld, betreft de waterhuishouding in het project Hollands Bloementuin. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de redelijkheid van de goedkeuring die door verweerder is verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het peilbesluit is getoetst aan relevante plannen, zoals het waterhuishoudingsplan, het streekplan en het bestemmingsplan. Tevens is in de uitspraak benadrukt dat de Wet op de waterhuishouding een regeling biedt voor schadevergoeding bij wijzigingen in peilbesluiten.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij het hoogheemraadschap het ontwerp waterinfrastructuurplan en het ontwerp peilbesluit heeft vastgesteld en na behandeling van bedenkingen goedkeuring heeft verleend. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze goedkeuring, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat het besluit van verweerder niet in strijd is met het algemeen belang of het recht. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat het besluit in strijd is met eerdere afspraken en plannen, niet overtuigend geacht.

De rechtbank heeft verder opgemerkt dat de toetsing van het besluit niet gelijk is aan een bestuurlijke heroverweging, maar een vorm van preventief toezicht betreft. Dit betekent dat de rechtbank terughoudend moet toetsen aan het wettelijk kader. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking komt en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 05 - 3496 BESLU
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 mei 2006
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder,
derde partij
het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2005 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het hoogheemraadschap) het peilbesluit voor Hollands Bloementuin, noordelijk deel, vastgesteld.
Bij besluit van 21 juni 2005 heeft verweerder goedkeuring verleend aan dit peilbesluit.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 16 juli 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 25 april 2006, alwaar verweerder is verschenen bij zijn gemachtigden M.T. Hoekzema en H.P. Zwanenburg-Nederlof, beiden werkzaam bij de provincie Noord-Holland. Namens de derde partij was aanwezig I. Kemerling, werkzaam bij het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Eiser is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1 In het kader van het project Hollands Bloementuin, waarbij een gebied van circa 180 hectare van het westelijk deel van de Anna Paulownapolder, het zogenoemd Hollands Bloementuin, geschikt wordt gemaakt voor eventuele bollenteelt, heeft het hoogheemraadschap het Watergebiedsplan Hollands Bloementuin Noord vastgesteld. Daarbij heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap het ontwerp waterinfrastructuurplan en het ontwerp peilbesluit Hollands Bloementuin, noordelijk deel, vastgesteld. De ontwerpen zijn bekendgemaakt door middel van publicatie en ter inzage gelegd. Vervolgens zijn er enkele bedenkingen ingediend. Na de behandeling van deze bedenkingen en een aantal (bestuurlijke) overleggen is het waterinfrastructuurplan en het peilbesluit door het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap vastgesteld. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 21 juni 2005 goedkeuring verleend aan het peilbesluit.
2.2 Ingevolge artikel 9, eerste lid, Wet op de waterhuishouding stelt een kwantiteitsbeheerder of kwaliteitsbeheerder, niet zijnde het Rijk, met betrekking tot oppervlaktewateren onder zijn beheer een beheersplan vast. Bij die vaststelling wordt rekening gehouden met het provinciaal plan voor de waterhuishouding.
2.3 Ingevolge artikel 16, eerste lid, Wet op de waterhuishouding, voor zover hier van belang, is een kwantiteitsbeheerder in daartoe vast te stellen gevallen verplicht voor oppervlaktewateren onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen en wordt bij het vaststellen van het peilbesluit rekening gehouden met het in artikel 9 bedoelde beheersplan, dat van toepassing is op de oppervlaktewateren waarop het peilbesluit betrekking heeft.
2.4 In artikel 148 Waterschapswet, voor zover hier van belang, in samenhang met artikel 37 van de provinciale Verordening op de waterhuishouding en waterkeringen Noord-Holland, zijn peilbesluiten, bedoeld in artikel 16 Wet op de waterhuishouding, aan de goedkeuring van verweerder onderworpen.
2.5 In artikel 149 Waterschapswet is bepaald dat de goedkeuring slechts kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
2.6 Blijkens het rapport "Water in Hollands Bloementuin Noord" is met het infrastructuurplan en het peilbesluit in het kader van het project Hollands Bloementuin de waterbeheersing aangepast aan de inrichting. Door de aanvoer en afvoer van water te scheiden, is het voor de grondgebruikers mogelijk om zelf het peil te regelen. Afstemming van de waterbehoefte per gewas is daarmee op perceelsniveau mogelijk. De hoofdwaterlopen zijn in het nieuwe systeem verdeeld in aanvoer- en afvoersloten. Deze hoofdwaterlopen stromen van west naar oost door het plangebied. Loodrecht op deze hoofdwaterlopen (noord - zuid richting) wordt een stelsel van secundaire waterlopen aangelegd. In het plangebied stroomt elke secundaire waterloop van een aanvoer naar een afvoer hoofdwaterloop. In de hoofdwaterlopen wordt zoveel mogelijk een vast peil gehandhaafd. Het peil in de aanvoer hoofdwaterlopen is hoger dan in het bestaande peilbesluit en daarmee beter afgestemd op de bollenteelt. Het peil in de afvoer hoofdwaterlopen is gelijk aan het oude peilbesluit. Voor het gebied waar nu nog akkerbouw plaats vindt blijft het peil uit het oude peilbesluit gehandhaafd. In de secundaire waterlopen kunnen de agrariërs zelf het peil bepalen. Wel hebben zij de restrictie dat dit peil moet liggen tussen het (hoge) peil dat in de aanvoer hoofdwaterloop wordt toegepast en het (lage) peil dat in de afvoer hoofdwaterloop wordt toegepast.
2.7 Verweerder heeft het peilbesluit getoetst aan het provinciale Waterhuishoudingsplan 1998-2002, het streekplan Noord-Holland-Noord 1994 en het bestemmingsplan "Landelijk gebied 1992". Verweerder heeft zich in de peilaanpassingen kunnen vinden. Verweerder heeft zich tevens kunnen vinden in de beantwoording vanwege het hoogheemraadschap van de ingebrachte zienswijzen.
2.8 Eiser stelt dat het besluit in strijd is met het plan Hollands Bloementuin uit 1991 en met afspraken zoals die zijn gemaakt met de provincie, de gemeente, het waterschap, de inwonenden en Hollands Bloementuin, vastgelegd in een toelichting op het ontwerp peilbesluit van 5 juni 2001. Geldgebrek mag volgens eiser geen reden zijn om geen waterberging te graven.
2.9 De rechtbank stelt voorop, dat het bestreden besluit, anders dan in een bezwaarschriftenprocedure, geen bestuurlijke heroverweging betreft, maar een vorm van preventief toezicht. Dit brengt met zich dat de rechtbank het besluit terughoudend dient te toetsen met inachtneming van het in artikel 149 Waterschapswet aangegeven toetsingskader.
2.10 De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid goedkeuring heeft kunnen verlenen aan het peilbesluit van 27 april 2005. Verweerder heeft immers het peilbesluit getoetst aan het waterhuishoudingsplan, streekplan en bestemmingsplan. Volgens het verweerschrift heeft verweerder daarbij voorts van belang geacht dat in de stukken die deel uitmaken van het peilbesluit het hoogheemraadschap uitvoerig de noodzaak tot een nieuw peilbesluit heeft gemotiveerd en dat op grond van artikel 42 van de Verordening op de waterhuishouding en waterkeringen Noord-Holland een peilbesluit tenminste eenmaal in de tien jaren wordt herzien. Overigens heeft eiser zijn standpunt geenszins onderbouwd.
2.11 Daarnaast heeft verweerder ter zitting nog het volgende naar voren gebracht. Tussen eiser en zijn buurman [naam] bestaat discussie over de aanleg van een watergang. Eiser heeft zijn perceel niet opgehoogd, de omliggende percelen zijn wel opgehoogd. Hierdoor is er een verschil van 50 cm ten opzichte van de maaiveldhoogte tussen het perceel van eiser en dat van [buurman]. Het waterpeil ten oosten en ten zuiden van het perceel van eiser is verlaagd, terwijl het waterpeil bij het perceel van [buurman] is verhoogd. [buurman] heeft een drain aangelegd om het water in de daar aanwezige greppel te kunnen afvoeren. Het hoogheemraadschap wil wel een watergang aanleggen maar eiser wil dat dit geheel op het perceel van [buurman] gebeurt. De rechtbank overweegt dat ook dit geen grond is om de goedkeuring door verweerder onredelijk te achten. De rechtbank verwijst in dit kader naar artikel 40 Wet op de waterhuishouding, waar een regeling is getroffen die voorziet in het toekennen van vergoeding van schade ten gevolge van onder andere het wijzigen van een peilbesluit.
2.12 De rechtbank ziet gelet op het bovenstaande geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid goedkeuring heeft kunnen verlenen aan het peilbesluit van 27 april 2005.
2.13 Gelet op hetgeen hierboven is overwogen komt het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter van de meervoudige kamer, en mr. G. Guinau en mr. drs. L. Beijen, rechters, en op 23 mei 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. K.D. Jibodh, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.