ECLI:NL:RVS:2006:AZ5985
Raad van State
- Hoger beroep
- T.M.A. Claessens
- A.W.M. Bijloos
- C.J.M. Schuyt
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De aanvraag was oorspronkelijk buiten behandeling gesteld op 11 maart 1999, omdat er geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf was. Na een bezwaarprocedure werd het bezwaar op 13 juli 2004 gegrond verklaard, maar de minister wees de aanvraag op inhoudelijke gronden af bij besluit van 29 december 2004. De appellant ging hiertegen in beroep, maar de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage verklaarde het beroep ongegrond op 3 augustus 2006. De appellant stelde hiertegen hoger beroep in bij de Raad van State, die op 18 december 2006 uitspraak deed.
De Raad van State overwoog dat de beslissing van de minister om de aanvraag af te wijzen, niet samenhangt met de gegrondverklaring van het bezwaar tegen de buitenbehandelingstelling. Dit betekent dat de afwijzing als een primair besluit moet worden beschouwd, dat is genomen na de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 op 1 april 2001. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en werd openbaar uitgesproken op 18 december 2006.