200602307/1.
Datum uitspraak:13 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/350 van de rechtbank Alkmaar van 9 februari 2006 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Langedijk.
Bij besluit van 9 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Langedijk (hierna: het college) appellanten vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het verbouwen/uitbreiden van de woning aan het [locatie] te [plaats], gemeente Langedijk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 december 2004 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 februari 2006, verzonden op 13 februari 2006, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 27 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 juli 2006 heeft [wederpartij] een reactie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2006, waar [een van de appellanten] in persoon, bijgestaan door mr. C.M. Leliveld, advocaat te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door J.F. Vijn, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [wederpartij], bijgestaan door [gemachtigde], als partij gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in een uitbouw aan de voorzijde van de woning met een diepte van 2 meter.
2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke motivering.
2.2.1. Dit betoog faalt. Niet in geschil is dat op grond van het door het college gehanteerde erkerbeleid vrijstelling kan worden verleend voor een uitbouw met een diepte van 2 meter, indien advisering door de welstandscommissie noopt aan te sluiten bij verschijningsvormen in de betreffende straat die eerder zijn toegestaan. De welstandscommissie heeft op 7 mei 2003 als volgt geadviseerd: "Gezien de situatie in dit specifieke blok is de gevraagde aanbouw akkoord."
Uit deze advisering kan niet worden afgeleid dat de welstandscommissie het bouwplan getoetst heeft aan het hiervoor bedoelde erkerbeleid. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat uit de advisering niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat de plaatselijke situatie er in dit geval toe noopt dat de uitbouw welstandelijk gezien een diepte van 2 meter moet hebben. Van een te zware motiveringsplicht als door appellanten betoogd, is, gezien de in het erkerbeleid van het college gegeven maatstaf, geen sprake.
2.3. Appellanten betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet, althans in onvoldoende mate, de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen van [wederpartij] heeft afgewogen.
2.3.1. Dit betoog slaagt. Het college heeft zich in de beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet leidt tot een onacceptabele vermindering van daglichttoetreding in de woning van [wederpartij]. Voorts heeft het college zich op het standpunt gesteld dat bij een uitbouw van 1,5 meter, hetgeen het vigerende bestemmingsplan toestaat, ook sprake is van vermindering van uitzicht vanuit de woning en vanaf het perceel van [wederpartij]. Hieruit volgt dat het college alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen in voldoende mate heeft afgewogen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.3.2. Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu de rechtbank tot de juiste conclusie is gekomen dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke motivering en dit besluit derhalve terecht heeft vernietigd.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006