ECLI:NL:RVS:2006:AZ4305

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602307/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor woninguitbreiding in Langedijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin het college van burgemeester en wethouders van Langedijk een bouwvergunning en vrijstelling heeft verleend voor de verbouwing en uitbreiding van een woning. Het college verleende op 9 november 2004 de vergunning voor een uitbouw van 2 meter aan de voorzijde van de woning. De rechtbank oordeelde echter dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom deze vergunning verleend kon worden, en verklaarde het beroep van de wederpartij gegrond. Appellanten, die de vergunning hadden aangevraagd, gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 9 november 2006. Tijdens de zitting zijn de appellanten, bijgestaan door hun advocaat, en de vertegenwoordiger van het college verschenen. De Raad overwoog dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college niet voldoende had gemotiveerd dat de uitbouw geen onacceptabele vermindering van daglichttoetreding voor de wederpartij zou veroorzaken. De Raad concludeerde dat het college alle betrokken belangen in voldoende mate had afgewogen, maar bevestigde desondanks de uitspraak van de rechtbank omdat deze op een ondeugdelijke motivering berustte.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar verbeterde de gronden waarop deze rustte. De beslissing van de rechtbank om de vergunning te vernietigen werd dus gehandhaafd, maar met de opmerking dat de argumentatie van het college niet volledig was. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200602307/1.
Datum uitspraak:13 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/350 van de rechtbank Alkmaar van 9 februari 2006 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Langedijk.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Langedijk (hierna: het college) appellanten vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het verbouwen/uitbreiden van de woning aan het [locatie] te [plaats], gemeente Langedijk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 december 2004 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 februari 2006, verzonden op 13 februari 2006, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 27 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 juli 2006 heeft [wederpartij] een reactie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2006, waar [een van de appellanten] in persoon, bijgestaan door mr. C.M. Leliveld, advocaat te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door J.F. Vijn, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [wederpartij], bijgestaan door [gemachtigde], als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan voorziet in een uitbouw aan de voorzijde van de woning met een diepte van 2 meter.
2.2.    Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke motivering.
2.2.1.    Dit betoog faalt. Niet in geschil is dat op grond van het door het college gehanteerde erkerbeleid vrijstelling kan worden verleend voor een uitbouw met een diepte van 2 meter, indien advisering door de welstandscommissie noopt aan te sluiten bij verschijningsvormen in de betreffende straat die eerder zijn toegestaan. De welstandscommissie heeft op 7 mei 2003 als volgt geadviseerd: "Gezien de situatie in dit specifieke blok is de gevraagde aanbouw akkoord."
Uit deze advisering kan niet worden afgeleid dat de welstandscommissie het bouwplan getoetst heeft aan het hiervoor bedoelde erkerbeleid. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat uit de advisering niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat de plaatselijke situatie er in dit geval toe noopt dat de uitbouw welstandelijk gezien een diepte van 2 meter moet hebben. Van een te zware motiveringsplicht als door appellanten betoogd, is, gezien de in het erkerbeleid van het college gegeven maatstaf, geen sprake.
2.3.    Appellanten betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet, althans in onvoldoende mate, de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen van [wederpartij] heeft afgewogen.
2.3.1.    Dit betoog slaagt. Het college heeft zich in de beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet leidt tot een onacceptabele vermindering van daglichttoetreding in de woning van [wederpartij]. Voorts heeft het college zich op het standpunt gesteld dat bij een uitbouw van 1,5 meter, hetgeen het vigerende bestemmingsplan toestaat, ook sprake is van vermindering van uitzicht vanuit de woning en vanaf het perceel van [wederpartij]. Hieruit volgt dat het college alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen in voldoende mate heeft afgewogen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.3.2.    Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu de rechtbank tot de juiste conclusie is gekomen dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke motivering en dit besluit derhalve terecht heeft vernietigd.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006
328-531.