200601941/1.
Datum uitspraak:13 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/3417 van de rechtbank Arnhem van 31 januari 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel.
Bij besluit van 19 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel (hierna: het college) aan woningstichting "De Vijf Gemeenten" (hierna: vergunninghouder) bouwvergunning verleend voor het oprichten van twee woningen op het Delpad 1 en 3 te Aalst, gemeente Zaltbommel (hierna: het perceel).
Bij besluit van 26 juli 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 april 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 mei 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Vergunninghouder is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.H. Hartman, en het college, vertegenwoordigd door M.C. Zondag, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van twee woningen op het perceel. Onderdeel van het bouwplan is de bouw van één garage en de aanleg van drie parkeerplaatsen op het perceel.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de bouwvergunning ten onrechte heeft verleend, aangezien onvoldoende blijkt of op eigen terrein kan worden geparkeerd.
2.2.1. Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan "Aalst Dorp 1988, Partiële herziening 2002" (hierna: het bestemmingsplan) dient op eigen perceel te worden geparkeerd.
2.2.2. Het betoog faalt. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat, nu het bouwplan voorziet in de bouw van één garage en de aanleg van drie parkeerplaatsen, op eigen perceel kan worden geparkeerd, zodat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat aan artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften wordt voldaan.
2.3. Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte in de bouwaanvraag het bestaande bouwwerk als uitgangspunt heeft genomen en niet de totale oppervlakte van de nieuwe woningen, faalt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor bebouwing in aanmerking komende bestemmingsvlak wordt overschreden. Voor zover appellant betoogt dat in afwijking van de bouwvergunning wordt gebouwd, kan dit in het kader van het voorliggende geschil niet aan de orde worden gesteld, aangezien dit ziet op handhaving.
2.4. Appellant heeft in hoger beroep voorts verwezen naar hetgeen hij bij de rechtbank voor het overige heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden op goede gronden verworpen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006