ECLI:NL:RVS:2006:AZ3253

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601997/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke vrijstelling voor gebruik perceel ten behoeve van sportwinkel in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het college van burgemeester en wethouders van Asten een tijdelijke vrijstelling had verleend voor het gebruik van een perceel ten behoeve van de vestiging van een sportwinkel. Het college had op 2 december 2003 deze vrijstelling verleend tot uiterlijk 1 september 2005. Echter, op 16 november 2004 weigerde het college de vrijstellingstermijn te verlengen tot vijf jaar, wat leidde tot een ongegrondverklaring van het bezwaar door het college op 5 april 2005. De rechtbank bevestigde deze beslissing op 31 januari 2006, waarna appellante hoger beroep instelde.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college de gevraagde verlenging van de vrijstellingstermijn had geweigerd. De Afdeling bestuursrechtspraak stelde vast dat het gebruik van het perceel voor de sportwinkel in strijd was met het geldende bestemmingsplan, dat de bestemming 'Beperkte handels- en bedrijfsdoeleinden met bijbehorende erven' had. De Afdeling benadrukte dat de vrijstellingsmogelijkheid alleen kan worden toegepast in gevallen van tijdelijke afwijkingen van het bestemmingsplan, en dat er concrete gegevens moesten zijn die het tijdelijke karakter van het gebruik konden onderbouwen. De Afdeling concludeerde dat er onvoldoende objectieve gegevens waren om aan te nemen dat het gebruik van het perceel na de termijn van vijf jaar niet meer zou plaatsvinden.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien appellante geen kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht had gemaakt.

Uitspraak

200601997/1.
Datum uitspraak: 29 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Asten,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1780 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 31 januari 2006 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Asten.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Asten (hierna: het college) appellante tijdelijke vrijstelling verleend voor het gebruik van het perceel aan de [locatie] te Asten (hierna: het perceel) ten behoeve van de vestiging van de [sportwinkel] tot uiterlijk 1 september 2005.
Bij besluit van 16 november 2004 heeft het college geweigerd de vrijstellingstermijn te verlengen tot vijf jaar.
Bij besluit van 5 april 2005 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2006, verzonden op 1 februari 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 14 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 april 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 juli 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. D. van Tilborg, advocaat te Breda, bijgestaan door G.H. Groenen, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Appellant is niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen.
Ingevolge artikel 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro) wordt vrijstelling, als bedoeld in artikel 17 van de WRO slechts verleend, indien aannemelijk is dat het beoogde bouwwerk, werk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheid dan wel gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk voortduren.
2.2.    Vast staat dat het gebruik van het perceel ten behoeve van de sportwinkel in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Asten 1979, Bedrijventerrein" (hierna: het bestemmingsplan) op grond waarvan op het perceel de bestemming "Beperkte handels- en bedrijfsdoeleinden met bijbehorende erven" rust. Ingevolge de planvoorschriften is het verboden om deze gronden te gebruiken, te doen of te laten gebruiken voor de uitoefening van detailhandel. Ten einde het gebruik niettemin mogelijk te maken, heeft het college vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 17 van de WRO tot uiterlijk 1 september 2005.
2.3.    Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geweigerd de vrijstellingstermijn te verlengen tot vijf jaren. Appellante voert daartoe aan dat de vereiste tijdelijkheid van het gebruik van het perceel voldoende is gewaarborgd.
2.3.1.    Het betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 31 augustus 2005 in zaak no.
200503326/1blijkt uit de tekst van artikel 17 van de WRO en de toelichting daarop dat de hier gegeven vrijstellingsmogelijkheid, waardoor zonder tussenkomst van gedeputeerde staten kan worden afgeweken van een vigerend bestemmingsplan, slechts kan worden gebruikt in gevallen waarin het gaat om een als tijdelijk beoogde afwijking van dat bestemmingsplan. Ten einde overeenkomstig het bepaalde in artikel 19 van het Bro te kunnen aannemen dat het beoogde bouwwerk, werk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheid dan wel gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk voortduren, dienen er concrete, objectieve gegevens voorhanden te zijn die daarvoor aanknopingspunten bieden. Bij het ontbreken daarvan is toepassing van artikel 17 van de WRO niet mogelijk.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat ten tijde van het bestreden besluit onvoldoende concrete, objectieve gegevens voorhanden waren voor het aannemen van het verdere tijdelijke karakter van het gebruik. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellante niet meer voornemens was zich te vestigen aan [locatie a] te Asten zoals dat het geval was ten tijde van het besluit van 2 december 2003, maar aan [locatie b] te Asten. Hiervoor heeft appellante eerst op 15 februari 2005 een schetsplan overgelegd dat in strijd is met het bestemmingsplan. Voorts staat vast dat de bodem van laatstgenoemd perceel ernstig verontreinigd is en sanering urgent is. Er was geen goedgekeurd saneringsplan en enig zicht op het moment waarop met de sanering kon worden aangevangen ontbrak. Gelet hierop bestond ten tijde van het bestreden besluit onvoldoende zekerheid dat de sportwinkel na afloop van de termijn van vijf jaren, met inbegrip van de mogelijkheid van verlenging van de vrijstelling met drie jaren, niet meer op het perceel zou zijn gevestigd.
2.3.2.    Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat het college de gevraagde verlenging van de vrijstellingstermijn tot vijf jaar terecht heeft geweigerd.
2.3.3.    Hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, waaruit zou moeten blijken dat de sanering op korte termijn zal zijn geëffectueerd, zodat de verhuizing naar [locatie] binnen de termijn van artikel 17 van de WRO zal kunnen plaatsvinden, heeft appellante onderbouwd met feiten en omstandigheden die van na het bestreden besluit dateren en kunnen derhalve bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voorliggende besluit niet worden betrokken.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5.    Het college heeft verzocht om een proceskostenveroordeling. Aangezien appellante geen kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht heeft gemaakt, bestaat daarvoor geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2006
328-531.