200601359/1.
Datum uitspraak: 8 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1319 van de rechtbank Haarlem van 5 januari 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort.
Bij besluit van 27 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort (hierna: het college) geweigerd aan appellant een bouwvergunning te verlenen voor het geheel vernieuwen van een zwembad op het perceel [locatie] te [woonplaats].
Bij besluit van 22 juni 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 januari 2006, verzonden op 9 januari 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 maart 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 maart 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. T.J. de Smet, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Appellant is niet verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een rond zwembad bestaande uit onder en boven rails met gecoate, verzinkte stalen wand, met een diepte van 0,90 meter en een middellijn van 3,60 meter, geschikt om permanent te blijven staan. Niet is bestreden dat het zwembad als bouwwerk kan worden aangemerkt.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor het plaatsen van het zwembad geen bouwvergunning vereist is. Daartoe betoogt hij dat het zwembad op één lijn kan worden gesteld met een speeltoestel.
2.2.1. Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, voor zover thans van belang, is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 3 van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb), voor zover thans van belang, wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de wet aangemerkt het bouwen van een speeltoestel, als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Warenwetbesluit attractie en speeltoestellen (voorheen: Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen), mits de hoogte, gemeten vanaf de voet, minder is dan 3 meter.
Ingevolge artikel 1, onder c, van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen wordt onder een speeltoestel verstaan een inrichting bestemd voor vermaak en ontspanning waarbij uitsluitend van zwaartekracht of van fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt.
2.2.2. Het betoog van appellant faalt. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2005, zaak no.
200406818/1overwogen dat een zwembad niet op één lijn kan worden gesteld met een speeltoestel als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen, zodat het zwembad niet bouwvergunningsvrij is op grond van artikel 3, tweede lid, onder a, van het Bblb. De omstandigheid dat het zwembad bij een speelgoedzaak kan worden aangeschaft en door appellant wordt aangemerkt als een kinderbadje doet aan de wettelijke voorschriften niet aan af.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2006