ECLI:NL:RVS:2006:AZ0803

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200510357/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bouwvergunning en afwijkingen in garageconstructie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen een in afwijking van de verleende bouwvergunning gebouwde garage/bergruimte werd afgewezen. Het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Horst aan de Maas, thans gemeente Venray, had op 16 juni 2004 besloten om niet handhavend op te treden. Appellant, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, zag zijn bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing op 15 november 2005, waarna appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om niet handhavend op te treden. De afwijkingen van de bouwvergunning waren van geringe aard en ernst, en het college had voldoende redenen om te concluderen dat handhavend optreden onevenredig zou zijn in verhouding tot de belangen die gediend zijn met handhaving. De Raad van State bevestigde dat de metingen die waren uitgevoerd om de afwijkingen vast te stellen, correct waren en dat de belangen van appellant en derden niet geschaad werden door de afwijkingen.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 oktober 2006.

Uitspraak

200510357/1.
Datum uitspraak: 25 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/351 van de rechtbank Roermond van 15 november 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas, thans gemeente Venray.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Horst aan de Maas, thans gemeente Venray (hierna: het college) het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen de in afwijking van de aan [vergunninghouder] verleende bouwvergunning gebouwde garage/bergruimte op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij besluit van 9 februari 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 november 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2006, waar appellant in persoon is verschenen. Het college en vergunninghouder zijn met kennisgeving niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 17 juli 2001 heeft het college aan de vergunninghouder bouwvergunning verleend voor het bouwen van een garage/bergruimte op het perceel. Niet in geschil is dat in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet in afwijking van deze bouwvergunning is gebouwd, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
2.2.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.    Ten einde te kunnen vaststellen in welke mate afwijkend van de bouwvergunning is gebouwd heeft het college op 27 februari 2004 een meting van de garage/bergruimte laten verrichten. In het kader van de heroverweging is op 12 oktober 2004 wederom een meting van de garage/bergruimte uitgevoerd.
2.3.1.    Aan de hand van bovengenoemde metingen kan worden vastgesteld dat de gerealiseerde garage/bergruimte op de volgende punten afwijkt van de op 17 juli 2001 verleende bouwvergunning:
- de goothoogte wijkt 5 cm af en de nokhoogte 3 cm;
- de hellingshoek wijkt 1,7 graden af en de dakhelling wijkt 1,4 graden af;
- de binnenwerkse hoogte van de garage wijkt 150 mm af;
- de hoogte van de kanteldeur van de garage wijkt 130 mm af.
- de oplegging van de muurplaat is gewijzigd;
- er zijn etherniet platen onder de sporen gevestigd in plaats van aan de onderzijde;
- achter in het gebouw is tussen de houten balklaag een trap gerealiseerd.
2.3.2.    De bouwvergunning is verleend voor een pannendak, zodat er op dit punt, anders dan appellant betoogt, geen sprake is van bouwen in afwijking van de bouwvergunning. Voorts bestaat er, anders dan appellant betoogt, geen grond voor het oordeel dat de metingen die tijdens voormelde controles zijn uitgevoerd onjuist zijn. Daarbij is in aanmerking genomen dat bij de controle van 12 oktober 2004 een vertegenwoordiger van appellant aanwezig was, die het controleverslag voor akkoord heeft getekend. Aan de enkele bewering van appellant dat de afwijkingen groter zijn dan vastgesteld op 12 oktober 2004 komt dan ook geen betekenis toe.
2.4.    Appellant betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid kon afzien van handhavend optreden.
2.4.1.    Het betoog faalt. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de afwijkingen van de bouwvergunning van geringe aard en ernst zijn. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het treffen van handhavingsmaatregelen ten aanzien van de afwijkingen van de bouwvergunning in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat de belangen van appellant of de belangen van derden door de afwijkingen van de bouwvergunning worden geschaad. Ook is daarbij in aanmerking genomen dat het gerealiseerde bouwwerk niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingplan en het Bouwbesluit.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk   w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2006
328-430.